Bespreken toets PWW1

toets PWW1
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

toets PWW1

Slide 1 - Tekstslide

Gebruik bron 1
1. De gebeurtenis op de tekening leidde tot een politieke verandering in Nederland in 1848.
Welke politieke verandering wordt bedoeld? (1p)
A het afschaffen van de constitutionele monarchie
B het aftreden van koning Willem II
C het invoeren van een nieuwe grondwet
D het oprichten van politieke partijen

Slide 2 - Tekstslide

2
2. Vanaf 1848 wordt jaarlijks een troonrede voorgelezen aan de Staten-Generaal.
Wie is politiek verantwoordelijk voor de inhoud van de troonrede? (1p)
A de Eerste Kamer
B de koning
C de ministers
D de Tweede Kamer

Slide 3 - Tekstslide

Gebruik bron 2
3. Deze brief werd geschreven naar aanleiding van de ‘Luxemburgse
kwestie’.
Wat heeft de koning toen gedaan om te proberen zijn macht te behouden? (1p)
A Hij heeft de ministers hun ontslag laten indienen.
B Hij heeft de opdracht gegeven om de grondwet te wijzigen.
C Hij heeft de Tweede Kamer laten ontbinden.
D Hij heeft het parlement het budgetrecht afgenomen

Slide 4 - Tekstslide

4
 Hieronder staat een omschrijving van een persoon:
Hij streed voor de emancipatie van de eenvoudige burgers, die volgens
hem nog écht protestant waren. Voor deze mensen stichtte hij een
protestantse universiteit. Ook richtte hij een protestantse krant en een
protestantse politieke partij op.
 Wat is de naam van de persoon die wordt omschreven? (1p)
  • (Abraham) Kuyper

Slide 5 - Tekstslide



Gebruik bron 3
5. De toespraak is gehouden met de bedoeling het kiesrecht aan te passen. Welke aanpassing wordt bedoeld? (1p)
de invoering van het:
A actief kiesrecht
B algemeen kiesrecht
C caoutchoucartikel
D passief kiesrecht

Slide 6 - Tekstslide

Gebruik nogmaals bron 3
6. In de bron wordt gesproken van ‘maatschappelijke welstand en geschiktheid’.
 Geef een voorbeeld van ‘maatschappelijke welstand en geschiktheid’. (1p)
één van de volgende):  Je moest een bepaald inkomen hebben (waarmee je in je eigen onderhoud kon voorzien).  Je moest beschikken over (voldoende) spaargeld.  Je moest een bepaald bedrag aan belasting betalen (of een voorbeeld daarvan, zoals het bezitten van een huis/het betalen van een wat hogere huur).  Je moest bijvoorbeeld een opleiding gevolgd hebben of een diploma hebben.

Slide 7 - Tekstslide

7
 Het oprichten van een protestantse universiteit, een protestantse krant en een protestantse politieke partij passen bij een maatschappelijk verschijnsel. (1p)
Welk maatschappelijk verschijnsel wordt bedoeld? (1p)
A pacificatie
B poldermodel
C secularisatie
D verzuiling


Slide 8 - Tekstslide

8
 Tussen 1870 en 1920 ontstaan er vrouwenorganisaties die strijden voor gelijke politieke rechten.
 Onder welke naam staat deze periode van strijd voor gelijke vrouwenrechten bekend? (1p)
 Geef een voorbeeld van een politiek recht waar toen door de vrouwenbeweging voor werd gestreden. (1p)
 • naam: Eerste Feministische Golf 1 punt
 • politiek recht: actief- /passief vrouwenkiesrecht (of een omschrijving ervan) 1 punt

Slide 9 - Tekstslide

Gebruik bron 4
9. De Tweede Kamer maakte tijdens deze vergadering gebruik van twee verschillende rechten.
 Noem deze twee rechten. (2p)

  •  het recht van amendement (of een omschrijving daarvan) 1 punt
• het budgetrecht (of een omschrijving daarvan) 1 punt

Slide 10 - Tekstslide

Gebruik bron 5.
10. De bron gaat over de oprichting van een politieke partij.
 Wat is de naam van deze politieke partij? (1p)
  •  SDAP 

Slide 11 - Tekstslide

11
 Hieronder staat een omschrijving van een bevolkingsgroep die zich emancipeerde:
Al vanaf het begin van de negentiende eeuw waren zij, net als de andere burgers in Nederland, gelijk voor de wet. Toch werden zij in het protestantse Nederland als tweederangsburgers gezien. Lange tijd hebben zij, onder leiding van Schaepman, gestreden voor een betere positie in de maatschappij.
Welke bevolkingsgroep wordt bedoeld? (1p)
A arbeiders
B kleine luyden
C liberalen
D rooms-katholieken
E vrouwen

Slide 12 - Tekstslide

Gebruik bron 6
12. De ideeën van de persoon die beschreven wordt, passen bij de uitgangspunten van een organisatie.
Welke organisatie wordt bedoeld? (1p)
A de Antirevolutionaire Partij
B de Liberale Unie
C de Sociaal Democratische Arbeiders Partij
D de Vrije Vrouwenvereeniging

Slide 13 - Tekstslide

antwoord vraag 13
 vraag 13

Slide 14 - Tekstslide

14
Hieronder staan twee beweringen die worden gebruikt als argumenten tegen een bepaald kiesstelsel:
1 De confessionele partijen behalen in 1905 en in 1913 de meeste stemmen, maar krijgen toch niet de meeste zetels in de Tweede Kamer.
2 Een liberale kandidaat heeft in het rooms-katholieke Limburg geen enkele kans om in de Tweede Kamer te komen.
 Tegen welk kiesstelsel zijn de argumenten gericht? (1p)
  • districtenstelsel

Slide 15 - Tekstslide

Gebruik bron 7.
15. Geef een reden waarom de bron past bij het modern imperialisme. (1p)
  •  Uit het antwoord moet blijken dat met het afbeelden van soldaten/militairen duidelijk wordt gemaakt dat Nederland op dat moment de baas is/het gezag wil behouden/uitbreiden in Nederlands-Indië/Indonesië. 1 punt


Slide 16 - Tekstslide



Gebruik bron 8
16. Welke gebeurtenis was de aanleiding voor de situatie die in de bron wordt beschreven? (1p)
  •  Uit het antwoord moet blijken dat het gaat om de moordaanslag op de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije (Frans Ferdinand in Sarajevo op 28 juni 1914). 1 punt


Slide 17 - Tekstslide

Gebruik bron 9
17. Welke begrippen horen bij de bron? (1p)
A imperialisme en loopgravenoorlog
B loopgravenoorlog en militarisme
C militarisme en nationalisme
D nationalisme en imperialisme

Slide 18 - Tekstslide



Gebruik bron 10
18. De prentbriefkaart bevat een propagandaboodschap.
 Welke propagandaboodschap wordt bedoeld? (1p)
  • Uit het antwoord moet blijken dat het om het succes/de kracht/de overmacht van het Duitse leger/de Duitse bombardementen gaat (en dat Groot-Brittannië dus beter de strijd kan opgeven). 


Slide 19 - Tekstslide

19
 De man van koningin Wilhelmina, prins Hendrik, werd geboren in Duitsland. Hendrik ging vlak na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op bezoek in Limburg. Omdat hij in de buurt was, stak hij de grens over naar België. Daar bracht hij een bezoek aan een aantal Duitse soldaten die hij kende van vroeger. Koningin Wilhelmina werd boos op haar man toen zij van dit bezoek hoorde.
 Geef een politieke reden waarom koningin Wilhelmina boos werd. (1p)
  • Uit het antwoord moet blijken dat de Nederlandse neutraliteit hierdoor geschaad zou kunnen worden. 





Slide 20 - Tekstslide

Gebruik bron 11
20. Waarvan is de situatie op de foto een gevolg? (1p)
A van de aanleg van de Dodendraad
B van de Duitse inval in België
C van de handelsbelemmeringen
D van de Russische Revolutie

Slide 21 - Tekstslide



Gebruik bron 12
21. Welke stippellijn laat zien waar het front lag in 1915? (1p)
A lijn 1
B lijn 2
C lijn 3
D lijn 4

Slide 22 - Tekstslide

Gebruik bron 13
22. Op de bron staat de Duitse keizer afgebeeld.
 Geeft de tekenaar een positieve of een negatieve boodschap over de keizer? Geef met behulp van de bron een argument voor je keuze. (1p)
Doe het zo:
De tekenaar geeft een … (kies uit: positieve / negatieve) boodschap, want… (geef een argument met behulp van de bron).
  • De tekenaar geeft een negatieve boodschap over de keizer, want de (militaristische) keizer wordt afgebeeld als iemand die veel doden op zijn geweten heeft / die blijkbaar niet veel geeft om de vele doden / die het zinloze sterven verheerlijkt/beloont met medailles / die dood en verderf zaait. 1 punt

Slide 23 - Tekstslide

23
 Bij de eerste verkiezingen na de grondwetswijziging van 1917 haalden de liberalen minder Kamerzetels dan daarvóór.
 Leg uit waardoor het aantal Kamerzetels voor de liberalen minder was geworden. (2p)
Doe dit door:
 eerst aan te geven welk onderdeel van de grondwetswijziging van 1917 ervoor zorgde dat de liberalen minder Kamerzetels kregen
 en daarna aan te geven waardoor dit onderdeel ervoor zorgde dat vooral de liberalen minder Kamerzetels kregen.
  • • Het onderdeel van de grondwetswijziging dat leidde tot minder Kamerzetels voor de liberalen is: de uitbreiding van het kiesrecht/alle mannen boven de 23 jaar mochten stemmen / de invoering van algemeen mannenkiesrecht / afschaffing van het districtenstelsel/invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging 1 punt
  • • Het aantal Kamerzetels voor vooral de liberalen werd daardoor minder, omdat (één van de volgende):  andere politieke stromingen (zoals het socialisme en de confessionele stromingen) meer invloed kregen.  er onder (orthodox) protestanten, katholieken en arbeiders (die toen kiesrecht kregen) weinig steun/aanhang voor het liberalisme was.  de zetels naar rato verdeeld werden (en niet per district) (waardoor de kans op het winnen van een zetel voor de liberalen kleiner werd).  het censuskiesrecht verdween (waardoor ook anderen dan de rijke(re) bevolkingsgroepen/de liberale achterban in steeds grotere mate mocht stemmen). 1 punt
  • Opmerking Het tweede scorepunt mag alleen toegekend worden als het eerste deel van de vraag juist beantwoord is.


Slide 24 - Tekstslide

Gebruik bron 14
24. Het geschiedenisboek beschrijft een bepaalde gebeurtenis in Nederland.  Welke gebeurtenis wordt bedoeld? (1p)
  •  Uit het antwoord moet blijken dat het hier gaat om de (mislukte) revolutiepoging van Troelstra (in november 1918). 1 punt

Slide 25 - Tekstslide

Gebruik bron 15
 Welke kaart hoort bij het verhaal van de soldaat? (1p)

Slide 26 - Tekstslide

Gebruik bron 15
25. Welke kaart hoort bij het verhaal van de soldaat? (1p)



A kaart 1
B kaart 2
C kaart 3
D kaart 4

Slide 27 - Tekstslide

Gebruik bron 16
26. De vier gedichten geven een indruk van de Eerste Wereldoorlog. In een van de gedichten wordt beschreven hoe iemand wordt gedood door een wapen dat tijdens deze oorlog voor het eerst werd toegepast.
In welk gedicht wordt dit wapen beschreven? (1p)
A gedicht 1
B gedicht 2
C gedicht 3
D gedicht 4

Slide 28 - Tekstslide

27
Hieronder staan vijf gebeurtenissen die te maken hebben met de Eerste Wereldoorlog:
1 De eerste Belgische vluchtelingen werden in Nederland opgevangen.
2 De wapenstilstand tussen Duitsland en Frankrijk werd getekend.
3 Duitsland verklaarde de oorlog aan Frankrijk.
4 In Rusland brak de revolutie uit.
5 Kroonprins Frans Ferdinand werd in Sarajevo vermoord.
 Zet deze gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later. Schrijf alleen de nummers op. Doe het zo: Eerst …, dan …, daarna …, vervolgens ... en ten slotte … (vul nummers in). (2p)
  • 27. Eerst 5, dan 3, daarna 1, vervolgens 4 en ten slotte 2. 2 punten
  • Opmerking Als door het weglaten van één foutief geplaatst nummer een verder foutloze reeks ontstaat, mag 1 scorepunt worden toegekend.


Slide 29 - Tekstslide

Gebruik bron 17
28. Het sierbord is gemaakt om mensen te herinneren aan een kenmerk van het dagelijks leven in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog.
 Welk kenmerk wordt bedoeld? (1p)
  • 28. Voorbeelden van juiste antwoorden zijn (één van de volgende):  distributie(systeem) / voedselbonnen  schaarste / honger / gebrek aan levensmiddelen 1 punt

Slide 30 - Tekstslide

Gebruik bron 18
29. Beide briefkaarten uit de Eerste Wereldoorlog bevatten een propagandaboodschap.
Geef bij elke briefkaart aan om welke propagandaboodschap het gaat.
Doe het zo: propagandaboodschap afbeelding 1: … propagandaboodschap afbeelding 2: … (2p)
  •  propagandaboodschap afbeelding 1: de briefkaart laat de slagkracht /het succes van het Duitse leger/van de bombardementen zien 1 punt propagandaboodschap afbeelding 2: de hele (Britse) bevolking/zowel (jonge) vrouwen als ouderen werken mee/moeten meewerken aan de oorlog(sindustrie) / Groot-Brittannië wint op doorzettingsvermogen 1 punt          



Slide 31 - Tekstslide

30
Wat was voor de Verenigde Staten een belangrijke reden om zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aan te sluiten bij de Geallieerden? (1p)
A de dreigende nederlaag van Frankrijk en Nederland in de oorlog
B de moord op kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije
C het aftreden van de tsaar na het uitbreken van de revolutie in Rusland
D het beginnen van een onbeperkte duikbotenoorlog door Duitsland

Slide 32 - Tekstslide


Gebruik bron 19
31. In de bron zijn enkele kenmerken te herkennen van de manier waarop tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gevochten.
 Noem twee kenmerken die zijn te herkennen in de bron. (1p)
Voorbeelden van juiste antwoorden zijn (twee van de volgende):  loopgravenoorlog  massale aanvallen (waardoor veel slachtoffers vallen)  bombardementen (door artillerie) voorafgaande aan de aanvallen  gebruik van mitrailleurs  verdedigen was makkelijker dan aanvallen. 1 punt Opmerking Alleen als er twee juiste kenmerken worden genoemd, wordt 1 scorepunt toegekend.



Slide 33 - Tekstslide


Gebruik nogmaals bron 19
32. Een leerling maakt een werkstuk over de Eerste Wereldoorlog. Hij wil deze bron gebruiken, maar twijfelt aan de betrouwbaarheid van de informatie.
 Geef één reden waarom de informatie uit de bron zorgt voor twijfel. (1p)
32. Uit het antwoord moet blijken dat aan de betrouwbaarheid van de bron kan worden getwijfeld, omdat de Franse regering misschien de eigen prestaties mooier maakt/de Duitse prestaties afzwakt / omdat het bericht kan worden gezien als (Franse) propaganda / omdat de Franse regering niet objectief is. 1 punt

Slide 34 - Tekstslide

Gebruik bron 20

33. Geeft de kaart de staatkundige situatie van Europa vóór of na de Eerste Wereldoorlog weer? (2p)Verklaar je antwoord met twee voorbeelden uit de bron.
 Doe het zo: De kaart is van….(vóór of na) de Eerste Wereldoorlog, omdat ..(voorbeeld geven) en omdat (voorbeeld geven).
33. De kaart is van na de Eerste Wereldoorlog, omdat Oostenrijk-Hongarije niet meer bestaat (opgesplitst na Versailles) en omdat Polen op de kaart staat (voor WO1 grensden Duitsland en Rusland direct aan elkaar). Let op: er zijn meer goede antwoorden mogelijk b.v. Polen, Tsjechoslowakije, Finland, Baltische Staten 2p punten

Slide 35 - Tekstslide


Gebruik bron 21
34. Hieronder staan zes jaartallen:
 1914
 1915
 1916
 1917
 1918
 1919
Elke herinnering hoort bij een gebeurtenis in een bepaald jaar.
34. Bij herinnering 1 hoort 1917. Bij herinnering 2 hoort 1914. Bij herinnering 3 hoort 1918. indien drie antwoorden juist 2 indien twee antwoorden juist 1 indien minder dan twee antwoorden juist 0 2 punten

Slide 36 - Tekstslide

Gebruik nogmaals bron 21.
35. In de bron staan herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog. De herinneringen komen van mensen uit een land dat lid was van een bondgenootschap.  Noem de naam van het bondgenootschap. (1p)
  • De Geallieerden

Slide 37 - Tekstslide