Oefenen GPW

Oefenen GPW
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenen GPW

Slide 1 - Tekstslide

Wat we deze les gaan doen
  • Herhalen van de belangrijke thema's voor het GPW 
  • Oefenvragen maken met lesson up
  • Duur: 20 minuten
  • Als er nog tijd is: opgaven werkboek nakijken


Slide 2 - Tekstslide

Herhalen belangrijke thema's 
(15 min)

Slide 3 - Tekstslide

13.1 Eten

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

13.2 Ademhalen

Slide 8 - Tekstslide

Diffusie

Slide 9 - Tekstslide

Tracheeën

Stigma's

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

13.3 Transport

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

13.4 Kou & hitte

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Warmbloedig/Koudbloedig

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Welke kiezen hebben planteneters?
A
Plooikiezen
B
Knipkiezen
C
Knobbelkiezen

Slide 24 - Quizvraag

13.1 Een voorbeeld van mimicry is:
A
Een slang zonder giftanden lijkt op een giftige slang
B
Een platvis heeft dezelfde patronen als de bodem van de zee
C
Een wandelende tak doet net alsof hij op een tak lijkt
D
Een vlinder heeft een oog op zijn vleugel om vijanden af te schrikken

Slide 25 - Quizvraag

13.1 Wat verandert er in de energiebalans wanneer je koorts hebt?
A
U
B
B
C
T
D
P

Slide 26 - Quizvraag

In de energiebalans van een dier kun je zien hoeveel energie het dier nodig heeft.
De energiebalans is: E = B + T+ P + U.
Wat betekent de letter P in de energiebalans?

Slide 27 - Open vraag

13.2 Geef de formule van  fotosynthese
Glucose
Koolstofdioxide
Zuurstof
Water
Zonlicht

Slide 28 - Sleepvraag

13.2 Bij diffusie verplaatst een stof zich van een hoge concentratie naar een lage concentratie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

13.2 In de kieuwen van een vis vindt gaswisseling plaats door diffusie. Welke uitspraak over diffusie is juist?
A
Bij diffusie stroomt zuurstof van een lage naar een hoge concentratie.
B
Bij diffusie stroomt zuurstof van een hoge naar een lage concentratie
C
Bij diffusie stroomt zuurstof van het bloed in de kieuw naar het water
D
Diffusie vindt plaats in de kieuwboog

Slide 30 - Quizvraag

13.2 Waar gaat zuurstof het insect in?
A
Rietje
B
Stigma
C
Tracheeën
D
Neusharen

Slide 31 - Quizvraag

Waarom verloopt de gaswisseling beter in het tegenstroomprincipe dan wanneer bloed en water in dezelfde richting stromen?

Slide 32 - Open vraag

Waar gaat zuurstof bij de vis het bloed in?
A
Kieuwen
B
Kieuwplaatjes
C
Kieuwboog
D
Kieuwdeksel

Slide 33 - Quizvraag

13.2 Waar in de grafiek vindt géén fotosynthese plaats?
A
Punt 0
B
Punt P
C
Tussen punt 0 en P
D
Vanaf punt R

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn de groene puntjes in de dwarsdoorsnede?
A
vaatbundels
B
nerven
C
alleen houtvaten
D
alleen bastvaten

Slide 35 - Quizvraag

Waarom zijn katten slanker dan koeien?

Slide 36 - Open vraag

13.1 Soms geeft een doodgeslagen mug wel een rode bloedvlek op de muur. Bedenk een verklaring hiervoor.

Slide 37 - Open vraag

13.3 Wanneer wordt een bloedsomloop een open bloedsomloop genoemd? En wanneer een
gesloten bloedsomloop?
A
Open: het stroomt vrij door het lichaam. Gesloten: loopt niet door het lichaam
B
Open: het heeft een vast stelsel waar het doorheen stroomt. Gesloten: het stroomt vrij door het lichaam.
C
Open: het stroomt vrij door het lichaam. Gesloten: het heeft een vast stelsel waar het doorheen stroomt.
D
Open: buiten het lichaam stroomt. Gesloten: als het nergens heen kan.

Slide 38 - Quizvraag

13.3 Wat voor soort bloedsomloop heeft een dolfijn? Leg uit.

Slide 39 - Open vraag

De lichaamstemperatuur van vissen hangt af van de temperatuur van het water. Zoogdieren hebben altijd dezelfde lichaamstemperatuur.
Welke dieren verbruiken de minste energie? En waarom?

Slide 40 - Open vraag

Het vervoer van zuurstof bij vissen gaat trager dan bij zoogdieren. Leg aan de hand van de bloedsomloop van de mens en die van een vis uit waardoor het bloed van vissen langzamer stroomt.

Slide 41 - Open vraag

Wat zou een mogelijke beperkende factor zijn na punt R?
A
Geen zuurstof aanwezig voor de verbranding
B
Niet genoeg licht voor de fotosynthese
C
Te weinig beschikbaar water of koolstofdioxide
D
Te weinig bladgroenkorrels

Slide 42 - Quizvraag

13.1 Dit is de schedel van een...
A
Planteneter
B
Vleeseter
C
Alleseter

Slide 43 - Quizvraag

13.1 Welke 4 stoffen maken planten van glucose met behulp van mineralen?

Slide 44 - Open vraag

In welk bloedvat is de hoeveelheid zuurstof het hoogst?
A
Bloedvat 1
B
Bloedvat 2

Slide 45 - Quizvraag

13.1 Hoe voorkomt het organisme op de foto dat het wordt opgegeten door roofdieren?
A
Door camouflage
B
Door mimicry

Slide 46 - Quizvraag

13.2 Wat doet een insect om de lucht in de tracheeën te verversen?

Slide 47 - Open vraag

13.2 Via welk onderdeel van de bladeren vindt er gaswisseling plaats met de lucht?

Slide 48 - Open vraag

13.4 Waarom heeft een woestijnplant geen bladeren?
A
Door de stekels verdampt er minder water
B
Zo wordt de plant minder snel opgegeten
C
Het neemt teveel plek in
D
Daar door geeft de plant geen zuurstof af

Slide 49 - Quizvraag

13.4 Welke stelling is juist
A
kleine dieren koelen sneller af dan grote
B
grote dieren koelen sneller af dan kleine
C
klein of groot zegt niets over afkoelen

Slide 50 - Quizvraag

13.4 Hoe zijn de woestijnplanten aangepast aan hun leefomgeving?
A
Ze hebben grote bladeren
B
Ze hebben oppervlakkige wortels
C
Ze hebben een lange steel
D
Ze hebben veel huidmondjes

Slide 51 - Quizvraag

13.4 Koudbloedig wil zeggen ....
A
dat het dier tegen koude kan
B
dat de lichaamstemperatuur zich aanpast aan de omgeving
C
dat het dier koud bloed heeft
D
dat het dier zijn lichaamstemperatuur hetzelfde houdt

Slide 52 - Quizvraag

Jullie kunnen de weektaak nakijken



En.... veel succes met het GPW!

Slide 53 - Tekstslide

Wat betekent warmbloedig
A
De temperatuur van het lichaam blijft ongeveer gelijk.
B
De temperatuur van het lichaam verandert mee met de omgeving

Slide 54 - Quizvraag