Klas 3K, H1, les 2, Spelling persoonsvorm TT/VT

welkom bij Nederlands klas 3 
leg klaar: laptop, boek, schrift, leesboek

socialiseren  
timer
5:00
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

welkom bij Nederlands klas 3 
leg klaar: laptop, boek, schrift, leesboek

socialiseren  
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag 
  • Lezen
  • Uitleg persoonsvorm TT / VT
  • filmpje 
  • ZW      ,      blz.31
  • -> Extra opdrachten: Lezen / / Spelling / Overig
  • -> Schema werkwoordspelling bladzijde 212
  • evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

Boek niet bij je? Melden bij mij en ga het nieuws lezen. 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag 3K
  • Lezen
  • Uitleg PTA / tentamen
  • -> Extra opdrachten: Lezen / Woordenschat / Spelling / Overig
  • -> Trainen: Taalverzorging 1 / Taalverzorging 2 / Woordenschat
  • -> Schema werkwoordspelling bladzijde 212

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
SPELLING VAN DE PERSOONSVORM IN TT EN VT 
  • - je kent de stam van een werkwoord 
  • - je weet wat zwakke en sterke ww zijn 
  • - je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 5 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 6 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 7 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 8 - Tekstslide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 9 - Tekstslide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 10 - Tekstslide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 11 - Tekstslide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 12 - Tekstslide

2. Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 13 - Tekstslide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 14 - Tekstslide

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 15 - Tekstslide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 16 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 17 - Tekstslide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 18 - Tekstslide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 19 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 20 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 21 - Tekstslide

Leuk filmpje!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 24 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 25 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 26 - Quizvraag

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 27 - Quizvraag

Aan het werk!       niet af = huiswerk
Hoofdstuk 1 -> Taalverzorging spelling (bladzijde 30/31)
  • Lezen: theorie persoonsvorm TT/VT (video-uitleg)
  • Maken: opdracht 1, 2, 3 en 4                                                                       Klaar?    -maak de extra opdrachten online of ga lezen in je leesboek.
timer
20:00

Slide 28 - Tekstslide

GELEERD?

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Is
KOPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Is
RENNEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Is
SNOEPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een pv?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden.
_________
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Wat is van toepassing?
Pascal droomt er tegenwoordig van piloot te worden
_________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 36 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een pv?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Wat is van toepassing?
Word jij morgen door Carl opgehaald?
________
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 38 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een pv?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quizvraag

Wat is van toepassing?
Marieke had verse peterselie voor in de groentesoep geplukt.
_____
A
tt
B
vt (zwak ww)
C
vt (sterk ww)

Slide 40 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Een goede balletdanser (springen) met het grootste gemakt - TT

Slide 41 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
De renovatie van school (gebeuren) eind volgend jaar - TT

Slide 42 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Jij (snauwen) wel heel hard tegen je beste vriendin - TT

Slide 43 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Amal (verspreiden) iedere woensdag folders in zijn wijk - TT

Slide 44 - Open vraag

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 45 - Quizvraag

Gisterenavond ___ jullie wel een beetje vals.
VT
A
zingen
B
zingde
C
zingden
D
zongen

Slide 46 - Quizvraag

Deze sloot ___ afgelopen winter niet door alle troep.
VT
A
bevriest
B
bevriesde
C
bevriesden
D
bevroor

Slide 47 - Quizvraag

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 48 - Quizvraag

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.

VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 49 - Quizvraag

GELEERD?

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM

IN TT EN VT

- je kent de stam van een werkwoord

- je weet wat zwakke en sterke ww zijn

- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen

Slide 50 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 51 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 52 - Open vraag

Afspraken 
5 algemene afspraken:  
1. Ik ga respectvol om met anderen en andermans spullen 
2. Ik volg de instructie van alle medewerkers op 
3. Ik ruim (mijn) afval op 
4. Ik loop rustig door de school 
5. In school draag ik geen pet en doe ik mijn capuchon af 
 
En 4 afspraken in de klas:  
1. Ik heb mijn schoolspullen in orde 
2. Mijn iPad gebruik ik alleen met toestemming van de docent 
3. Mijn telefoon bewaar ik in mijn kluis. Let op: neem je je telefoon toch mee de klas in, dan doe je deze in de telefoontas. De school is niet aansprakelijk voor schade of diefstal. 
4. Luisteren we naar elkaar (hand opsteken voordat je wat wilt zeggen/vragen) 

Slide 53 - Tekstslide