Grammatica §4 - Samengestelde zinnen

Oefentoets Grammatica
§4 - Samengestelde zinnen
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Grammatica
§4 - Samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

1. Noteer één kenmerk van een samengestelde zin.

Slide 2 - Open vraag

2. Noteer van zin a de persoonsvorm(en).
a. Amir gaat zaterdag een fietstocht maken met zijn opa.

Slide 3 - Open vraag

2. Noteer van zin b de persoonsvorm(en).
b Terwijl de koeien grazen, repareert de boer het hek.

Slide 4 - Open vraag

2. Noteer van zin c de persoonsvorm(en).
c We kunnen niet gamen, want mijn computer is kapot.

Slide 5 - Open vraag

2. Noteer van zin d de persoonsvorm(en).
d Zullen we vanmiddag naar het winkelcentrum gaan?

Slide 6 - Open vraag

3. Welke zinnen zijn samengestelde zinnen? Leg je antwoord uit​​.
a Amir gaat zaterdag een fietstocht maken met zijn opa.
b Terwijl de koeien grazen, repareert de boer het hek.
c We kunnen niet gamen, want mijn computer is kapot.
d Zullen we vanmiddag naar het winkelcentrum gaan?

Slide 7 - Open vraag

4. Noteer van samengestelde zin a de persoonsvormen en het voegwoord.
a. De les begint over tien minuten, dus je moet een beetje opschieten.

Slide 8 - Open vraag

4. Noteer van samengestelde zin b de persoonsvormen en het voegwoord.
b. We stonden lang in de file, omdat er een ongeluk gebeurd was.

Slide 9 - Open vraag

4. Noteer van samengestelde zin c de persoonsvormen en het voegwoord.
c. Zodra we op het station zijn, arriveert de trein op het perron.

Slide 10 - Open vraag

4. Noteer van samengestelde zin c de persoonsvormen en het voegwoord.
d. Dat is best een leuke film, maar ik heb hem al een keer gezien.

Slide 11 - Open vraag

5. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
a. Ik neem eten en drinken mee naar het strand.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

5. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
b. Nadat je wegging, begon het te regenen.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

5. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
c. Hoe laat spreken we morgen af in de stad?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

5. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
d. Als er plek is, wil ik graag met je meerijden.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

5. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
e. Gaan we straks basketballen of voetballen?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

5. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
f. Het stoplicht is groen, dus we kunnen oversteken.
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

6. Wat is geen samengestelde zin?
A
Het veulen rende door de wei en het maakte gekke sprongen.
B
Lisa weet niks over het feest, want het is een verrassingsfeestje.
C
Op Koningsdag zijn veel straten versierd met oranje vlaggetjes.
D
Toen mijn moeder de gordijnen opendeed, was ik meteen wakker.

Slide 18 - Quizvraag

7. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
a. Welke zinnen zijn een samengestelde zin?
1. Zodra het fluitsignaal klinkt, is de wedstrijd afgelopen. 
2. Ik ben op zoek naar een nieuwe broek en een nieuwe trui. 
3. Maryam speelt met haar kleine nichtjes in de tuin. 
4. Je kunt niet blijven eten, want we krijgen straks bezoek. 
5. Olivier gaat met zijn ouders op vakantie naar Zeeland. 
6. Als je het leuk vindt, mag je wel mee naar mijn oom en tante. 

Slide 19 - Sleepvraag

7. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
b. In welke zin(nen) staat het voegwoord vooraan de zin?
1. Zodra het fluitsignaal klinkt, is de wedstrijd afgelopen. 
2. Ik ben op zoek naar een nieuwe broek en een nieuwe trui. 
3. Maryam speelt met haar kleine nichtjes in de tuin. 
4. Je kunt niet blijven eten, want we krijgen straks bezoek. 
5. Olivier gaat met zijn ouders op vakantie naar Zeeland. 
6. Als je het leuk vindt, mag je wel mee naar mijn oom en tante. 

Slide 20 - Sleepvraag

7. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
c. In welke zin(nen) staat één persoonsvorm?
1. Zodra het fluitsignaal klinkt, is de wedstrijd afgelopen. 
2. Ik ben op zoek naar een nieuwe broek en een nieuwe trui. 
3. Maryam speelt met haar kleine nichtjes in de tuin. 
4. Je kunt niet blijven eten, want we krijgen straks bezoek. 
5. Olivier gaat met zijn ouders op vakantie naar Zeeland. 
6. Als je het leuk vindt, mag je wel mee naar mijn oom en tante. 

Slide 21 - Sleepvraag

7. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
d. In welke zin(nen) staat geen voegwoord? 
1. Zodra het fluitsignaal klinkt, is de wedstrijd afgelopen. 
2. Ik ben op zoek naar een nieuwe broek en een nieuwe trui. 
3. Maryam speelt met haar kleine nichtjes in de tuin. 
4. Je kunt niet blijven eten, want we krijgen straks bezoek. 
5. Olivier gaat met zijn ouders op vakantie naar Zeeland. 
6. Als je het leuk vindt, mag je wel mee naar mijn oom en tante. 

Slide 22 - Sleepvraag

8. Lees de tekst. Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?

Slide 23 - Open vraag

9. Met welke woordsoort kun je van twee enkelvoudige zinnen een samengestelde zin maken?

Slide 24 - Open vraag

10. Noteer van zin a de persoonsvorm(en).
a. Mag ik zaterdagavond naar het feestje van Anouk?

Slide 25 - Open vraag

10. Noteer van zin b de persoonsvorm(en).
b. De bus wacht niet op je, als je te laat bent.

Slide 26 - Open vraag

10. Noteer van zin c de persoonsvorm(en).
c. Mijn vader gaat een schuur bouwen in de tuin.

Slide 27 - Open vraag

10. Noteer van zin d de persoonsvorm(en).
d. Als je droge handen hebt, moet je handcrème gebruiken.

Slide 28 - Open vraag

11. Welke zinnen zijn samengestelde zinnen? Leg je antwoord uit​​.
a Mag ik zaterdagavond naar het feestje van Anouk?
b De bus wacht niet op je, als je te laat bent.
c Mijn vader gaat een schuur bouwen in de tuin.
d Als je droge handen hebt, moet je handcrème gebruiken.

Slide 29 - Open vraag

12. Noteer van samengestelde zin a de persoonsvormen en het voegwoord.
a. Zodra we klaar zijn met eten, ga ik verder met mijn computerspel.

Slide 30 - Open vraag

12. Noteer van samengestelde zin b de persoonsvormen en het voegwoord.
b. Je moet even stil zijn, want mijn kleine zusje ligt nog te slapen.

Slide 31 - Open vraag

12. Noteer van samengestelde zin c de persoonsvormen en het voegwoord.
c. De piloot bleef kalm en hij maakte een noodlanding op het water.

Slide 32 - Open vraag

12. Noteer van samengestelde zin d de persoonsvormen en het voegwoord.
d. Toen Milan jarig was, kreeg hij een nieuwe koptelefoon.

Slide 33 - Open vraag

13. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
a. Terwijl ik nog slaap, maakt mijn vader het ontbijt.
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

13. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
b. Yasmin maait het gras en ze geeft de planten water.
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

13. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
c. Wil je liever een boterham met kaas of met worst?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

13. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
d. De meeste mensen houden niet van naaktslakken.
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quizvraag

13. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
e. Een paard drinkt 30 tot 35 liter water per dag.
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quizvraag

13. Is de zin een samengestelde zin? Kies: ja of nee.
f. Het is donker, dus we doen de gordijnen dicht.
A
Ja
B
Nee

Slide 39 - Quizvraag

14. Wat is geen samengestelde zin?
A
Bij mijn ouders thuis staat de radio vaak de hele dag aan.
B
De bij vloog door de lucht en hij stopte bij een grote bloem.
C
Het is nog vroeg, dus we gaan nog lang niet naar bed!
D
Ik drink het liefst thee, maar iets anders is ook goed.

Slide 40 - Quizvraag

15. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
a. Welke zinnen zijn een samengestelde zin?
1. Eigenlijk wilde ik winnen, maar ik ben tweede geworden. 
2. Terwijl we een ijsje eten, wandelen we door de stad. 
3. Samantha zoekt naar een potlood en een stukje papier. 
4. Als we genoeg tijd hebben, wil ik nog naar de bibliotheek. 
5. Timo gaat met zijn vader de oude schuur opknappen. 
6. Waarom zijn er veel wespen aan het eind van de zomer? 

Slide 41 - Sleepvraag

15. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
b. In welke zin(nen) staat het voegwoord vooraan de zin?
1. Eigenlijk wilde ik winnen, maar ik ben tweede geworden. 
2. Terwijl we een ijsje eten, wandelen we door de stad. 
3. Samantha zoekt naar een potlood en een stukje papier. 
4. Als we genoeg tijd hebben, wil ik nog naar de bibliotheek. 
5. Timo gaat met zijn vader de oude schuur opknappen. 
6. Waarom zijn er veel wespen aan het eind van de zomer? 

Slide 42 - Sleepvraag

15. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
c. In welke zin(nen) staat één persoonsvorm?
1. Eigenlijk wilde ik winnen, maar ik ben tweede geworden. 
2. Terwijl we een ijsje eten, wandelen we door de stad. 
3. Samantha zoekt naar een potlood en een stukje papier. 
4. Als we genoeg tijd hebben, wil ik nog naar de bibliotheek. 
5. Timo gaat met zijn vader de oude schuur opknappen. 
6. Waarom zijn er veel wespen aan het eind van de zomer? 

Slide 43 - Sleepvraag

15. Lees de zinnen 1 tot en met 6. Beantwoord de vragen door de nummers van de zinnen te koppelen aan het juiste kenmerk.
d. In welke zin(nen) staat geen voegwoord? 
1. Eigenlijk wilde ik winnen, maar ik ben tweede geworden. 
2. Terwijl we een ijsje eten, wandelen we door de stad. 
3. Samantha zoekt naar een potlood en een stukje papier. 
4. Als we genoeg tijd hebben, wil ik nog naar de bibliotheek. 
5. Timo gaat met zijn vader de oude schuur opknappen. 
6. Waarom zijn er veel wespen aan het eind van de zomer? 

Slide 44 - Sleepvraag

16. Lees de tekst. Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?

Slide 45 - Open vraag