... kan je onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten;
... ken je het verschil tussen expliciete en impliciete standpunten;
... kan je standpunten en argumenten herkennen.
Slide 4 - Tekstslide
Even opfrissen
Wat is een standpunt?
Wat is een argument?
'De maximumsnelheid van auto's moet niet hoger zijn dan 100 km/uur. Dat is veel beter voor het milieu.'
Slide 5 - Tekstslide
Standpunt
Een standpunt is een mening over iets
Ik vind het (g)een goed idee dat Nederland minder geld aan ontwikkelingshulp gaat geven.
Soms signaalwoorden: ik vind, volgens mij, dus, daarom
Slide 6 - Tekstslide
Argument
Reden voor wat je vindt
Verdedigen eigen standpunt of aanvallen standpunt van een ander
Vaak signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers of dubbele punt
'Laptops in de klas moeten verboden worden, omdatze leiden tot concentratieverlies.'
'Daar ben ik het niet mee eens, omdatze juist ook heel behulpzaam kunnen zijn bij sommige opdrachten.'
Slide 7 - Tekstslide
Argumenteren
Vertellen wat je vindt en waarom
Gesprek of presentatie, maar ook schriftelijk
TW1: toets argumenteren. Theorie + kennis toepassen op een tekst (= stukje leesvaardigheid)
Argumenteren H2: soorten argumenten, tegenargumenten en weerlegging, argumentatiestructuren -en schema's.
Slide 8 - Tekstslide
Verschillende argumenten
'Omdat Nederland behoort tot de twintig meest welvarendste landen van de wereld, zouden we in ons land meer vluchtelingen moeten toelaten.'
'We moeten meer vluchtelingen toelaten. Het is immers onze morele plicht om medemensen te helpen.'
Slide 9 - Tekstslide
Feitelijk en waarderend
Feitelijk = objectief Te controleren, waar of onwaar
Waarderend = subjectief Wenselijk, gepast, goed of slecht, etc., dus waardeoordeel
Waarderend argument moet je vaak verder ondersteunen.
Slide 10 - Tekstslide
Feitelijk of waarderend?
'Ik vind een telefoon onmisbaar, want zonder telefoon zou ik echt ongelukkig zijn.'
'Amsterdam is een goede stad voor een ckv-excursie, omdat de stad veel verschillende musea heeft.'
Slide 11 - Tekstslide
Expliciet en impliciet
'Is het echt nodig om zoveel foto's van jouw vakantie te posten?'
Slide 12 - Tekstslide
Tegenargument/ weerlegging
'Er moet minder getoetst worden, want het aantal toetsen loopt de spuigaten uit.'
Ingaan op het standpunt:'Daar staat tegenover dat toetsen wel nuttig zijn; ze geven immers inzicht in de vaardigheden van de leerlingen.' (tegenargument)
Ingaan op het argument: 'Twee toetsen per week is toch niet veel? Je hebt dan wekelijks drie lesdagen zonder een toets.' (weerlegging)
Slide 13 - Tekstslide
Aan de slag
Maak opdracht 1 en 2, blz. 61
+- 10 minuten
Samen of alleen
We bespreken het de volgende les (niet klaar = huiswerk)
Daarna klassikale opdracht
Slide 14 - Tekstslide
Eens of oneens?
We behandelen een paar standpunten
Eens: bij het raam staan.Oneens: bij de deur staan. Twijfel: in het midden.
Bedenk met welk argument je jouw standpunt kan onderbouwen
Als iedereen staat, gaat de bel en krijgt iemand het woord om standpunt te onderbouwen
Slide 15 - Tekstslide
Eens of oneens?
Eens: bij het raam.Oneens: bij de deur.Twijfel: in het midden.
Leerlingen die gemiddeld een 7,5 staan, moeten vrijgesteld worden van lessen.
Alleen mensen met een IQ hoger dan 85 mogen stemmen.
De media mogen pas verhalen over seksueel misbruik publiceren als de daders veroordeeld zijn.
Slide 16 - Tekstslide
Vooruitblik
Volgende les: verder met argumenteren en leesboek mee
Huiswerk: opdracht 1 en 2 H2 Argumenteren §1
Donderdag 3 oktober: boek 1 uit + boekopdracht in de les