2 kader - 1.7 deel 1

Welkom 2C!

Start de LessonUp op!
We gaan aan de slag met 1.6
Pak je schrift en een pen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2C!

Start de LessonUp op!
We gaan aan de slag met 1.6
Pak je schrift en een pen

Slide 1 - Tekstslide

In deze paragraaf leer je:


-de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

-het werkwoordelijk gezegde met een wederkerend werkwoord benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm is ALTIJD een:
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoon
C
Werkwoord
D
Lijdend voorwerp

Slide 3 - Quizvraag

Persoonsvorm, zo kun je hem vinden:

Slide 4 - Woordweb

Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 5 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Wie (of wat) + PV =
A
Lijdend voorwerp (lv)
B
Onderwerp (ow)
C
Persoonsvorm (pv)
D
Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 7 - Quizvraag

Onderwerp


  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  • Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Wie doet er iets in de zin?

Slide 8 - Tekstslide

Wat de Persoonsvorm?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Woordweb

Vul maar in...
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit .......................... in een zin. De ............ hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde kan uit .................... werkwoorden bestaan. Het woordje ..... hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.
timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

Vul maar in...
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde kan uit splitsbare werkwoorden bestaan. Het woordje te hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht

Klaar?
Aan de slag met 1.7
Maak
Opdracht 1
Opdracht 3 t/m 5










timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide