2 basis - 1.7 deel 1

Welkom 2B!

Start de LessonUp op!
We gaan aan de slag met 1.6
Pak je schrift en een pen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2B!

Start de LessonUp op!
We gaan aan de slag met 1.6
Pak je schrift en een pen

Slide 1 - Tekstslide

In deze paragraaf leer je:
• hoe je de persoonsvorm vindt;
• hoe je een zin verdeelt in zinsdelen;
• hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt;
• hoe je het onderwerp vindt;
• hoe je het lijdend voorwerp vindt.

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm is ALTIJD een:
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoon
C
Werkwoord
D
Lijdend voorwerp

Slide 3 - Quizvraag

Persoonsvorm, zo kun je hem vinden:

Slide 4 - Woordweb

Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 5 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm in die zin?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Wie (of wat) + PV =
A
Lijdend voorwerp (lv)
B
Onderwerp (ow)
C
Persoonsvorm (pv)
D
Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 7 - Quizvraag

Onderwerp


  • Iedere zin heeft een onderwerp.
  • De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
  • Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Wie doet er iets in de zin?

Slide 8 - Tekstslide

Wat de Persoonsvorm in de zin?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Woordweb

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde. 

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht

Klaar?
Aan de slag met 1.7
Maken
Opdracht 1 t/m 9

timer
10:00
Inhalen
test jezelf 1.3 
1.5 opdracht 1 t/m 3 + 7 + 16 + 17
test jezelf 1.5

Slide 14 - Tekstslide