Omarmend: versregel 1 + 4, 2 + 3, enz rijmen op elkaar
Bijvoorbeeld:
Vergeet je niet te leven
dacht ik laatst
de tijd hield stil
een adempauze even
Slide 4 - Tekstslide
Binnenrijm:
Alliteratie:
- woorden die met dezelfde letter beginnen.
- het moet in dezelfde versregel staan
Bijvoorbeeld:
Lekker liggen op mijn bed
met geen mens die op mij let.
Alles wat ik anders moet,
gaat vandaag niet door – net goed.
Slide 5 - Tekstslide
Binnenrijm:
Assonantie:
- woorden hebben de dezelfde klinkerklank
- het moet in dezelfde versregel voorkomen.
Bijvoorbeeld:
Lekker liggen op mijn bed
met geen mens die op mij let.
Alles wat ik anders moet,
gaat vandaag niet door – net goed.
Slide 6 - Tekstslide
Overige begrippen:
Enjambement:
- De versregel gaat verder in de volgende versregel -> ze vormen samen één zin.
- Als je gaat voorlezen, stop je dus niet aan het einde van de versregel, maar lees je gelijk door naar de volgende.
- Als er geen leestekens zijn, is er niet persé een enjambement. Kijk goed of de zin verder gaat of dat het een volgende zin is.
Slide 7 - Tekstslide
Welke vorm van eindrijm bestaat niet?
A
omarmend
B
omarmd
C
gepaard
D
gekruist
Slide 8 - Quizvraag
gepaard
gekruist
omarmend
ABAB
ABBA
AABB
Slide 9 - Sleepvraag
Welk rijmschema past bij het volgende: Er is in Amsterdam een vrouw beroofd: Haar handtas in haar auto was de buit. ‘M’n tassie’, schoot het door die vrouw haar hoofd, En smeet haar auto in z’n achteruit.
A
gekruist
B
kruisend
C
omarmend
D
gepaard
Slide 10 - Quizvraag
Welk rijmschema past hierbij: Ik schoot naar binnen, want de deur stond open. School achter het behang van opa’s honk zo’n prachtig mozaïek? Een drilboor klonk. Had ik maar geld. Meteen zou ik het kopen.
A
omarmd
B
gepaard
C
kruisend
D
omarmend
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een vorm van alliteratie?
A
daar-waar
B
geven-slepen
C
slome-slak
D
gaas-chaos
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een vorm van assonantie?
A
blijven-kijken
B
groen-gras
C
plek-leven
D
grote-kom
Slide 13 - Quizvraag
Zit in de volgende zinnen alliteratie? Ik schoot naar binnen, want de deur stond open.
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quizvraag
Zit in de volgende zin assonantie? "kwam ik langs mijn geboortehuis gelopen."
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quizvraag
Hoe geef je aan waar een enjambement is? Bijvoorbeeld
A
tussen strofe 1 en 2
B
tussen strofe 3 en 4
C
van versregel 1 naar 2
D
van versregel 1 naar 4
Slide 16 - Quizvraag
beeldspraak
je gebruikt 'beelden' om iets duidelijk te maken
je schrijft/zegt dus niet letterlijk wat je bedoelt
Slide 17 - Tekstslide
vergelijking
Je vergelijkt iets met iets anders (het beeld). Je noemt ze dus allebei. Je kunt het vrij letterlijk nemen.
-met als
- zonder als
Slide 18 - Tekstslide
vergelijking met als
Hij is zo groot als een reus.
Zijn hoofd werd rood als een tomaat.
Ze bibberde als een rietje in de wind.
Ze ging er als een haas vandoor.
Slide 19 - Tekstslide
vergelijking zonder als
Het water is ijskoud. (dus: water als koud ijs)
Zijn vader is een beer van een vent. (dus: vader is als een beer zo groot/sterk)
Voetbal is oorlog! (dus: ....)
Slide 20 - Tekstslide
metafoor
Alleen het beeld wordt benoemd. Je kunt het beeld niet letterlijk nemen.
De kleerkast bij de deur controleerde de bezoekers.
Slide 21 - Tekstslide
metafoor
De prinses van de klas is ook gekomen.
Moet je Natalie zien: het lelijke eendje is een zwaan geworden.
Ze is het zonnetje in huis. Het nieuws sloeg in als een bom.
Slide 22 - Tekstslide
personificatie
De wind fluisterde zacht.
Het graan danste op de velden.
De winter klopte op de deur.
De moeilijke toets staarde me aan.
Slide 23 - Tekstslide
De zee fluisterde zachtjes
A
vergelijk met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie
Slide 24 - Quizvraag
Er stond een engel op het podium te zingen
A
vergelijk met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie
Slide 25 - Quizvraag
Zijn stem klonk als het geritsel van bladeren in de wind.
A
vergelijk met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie
Slide 26 - Quizvraag
Mijn dochter huurt een paleisje in het centrum van de stad.