PVTT en PVVT

Werkwoordspelling
PVTT en PVVT 
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
PVTT en PVVT 

Slide 1 - Tekstslide

PVTT
- Uitleg (met aantekeningen en opdrachten)
- Oefeningen
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Hoe je een werkwoord spelt, is afgesproken in een aantal regels.  Elke werkwoordsvorm heeft andere regels. Het is dus belangrijk dat je de werkwoordsvorm herkent!

PVTT (persoonsvorm in de tegenwoordige tijd)
PVVT (persoonsvorm in de verleden tijd)

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm uit de volgende zin:

Mijn buurman reist elke dag voor zijn werk van Groningen naar Drachten.

Slide 5 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm uit de volgende zin:

Al jaren speelt Anieks zus volleybal bij Taxandria met haar vriendinnen.

Slide 6 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm uit de volgende zin:

Je vingerafdruk verandert soms na vijftien jaar.

Slide 7 - Open vraag

Ik-vorm
  • Basis van spelling PVTT
  • Ik-vorm = hele werkwoord - en (gieten > giet)
  • Soms spelling veranderen:
        * - medeklinker (zitten > zit)
        * + klinker (eten > eet)
        * v > f (geloven > geloof)
        * z > s (vriezen > vries)

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht
Bedenk uit elke categorie (zie aantekeningen) 2 werkwoorden. De werkwoorden mogen niet uit je lesboek komen. Noteer ze zo: gieten > giet (dus hele werkwoord en ik-vorm).

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht
Bedenk uit elke categorie (zie aantekeningen) 2 werkwoorden. De werkwoorden mogen niet uit je lesboek komen. Noteer ze zo: gieten > giet (dus hele werkwoord en ik-vorm).

Slide 10 - Tekstslide

Spelling PVTT
Keuze uit 3 regels:
1 ik-vorm
2 ik-vorm + t
3 hele werkwoord



Slide 11 - Tekstslide

Spelling PVTT
Keuze uit 3 regels:
1 ik-vorm                            
2 ik-vorm + t                       
3 hele werkwoord         

Let op het onderwerp om te bepalen welke regel je moet kiezen.
 



Slide 12 - Tekstslide

Spelling PVTT
Let op het onderwerp om te bepalen welke regel je moet kiezen.

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 13 - Tekstslide

Spelling PVTT
Let op het onderwerp om te bepalen welke regel je moet kiezen.

Hoe vind je het onderwerp van een zin?
1. Vraag: 'wie/wat PV?'
2. Verander PV van getal (e.v. > m.v. of andersom), het O verandert mee.

Slide 14 - Tekstslide

Spelling PVTT

Onderwerp = ik OF je/jij achter PV:                   ik-vorm                         
Alle andere onderwerpen in enkelvoud =     ik-vorm + t                
Onderwerp in meervoud =                                   hele werkwoord 


 



Slide 15 - Tekstslide

Spelling PVTT

Onderwerp = ik OF je/jij achter PV:                   ik-vorm                         
Alle andere onderwerpen in enkelvoud =     ik-vorm + t                
Onderwerp in meervoud =                                   hele werkwoord 

Nu komen de oefeningen. Hou je aantekeningen erbij.


 



Slide 16 - Tekstslide

Welke regel is van toepassing?

Mijn broertje [gedragen] zich als een kleuter.
A
ik-vorm
B
ik-vorm + t
C
hele werkwoord

Slide 17 - Quizvraag

Welke regel is van toepassing?

De gasten [overladen] het bruidspaar met cadeaus.

A
ik-vorm
B
ik-vorm + t
C
hele werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Welke regel is van toepassing?

Ik [vinden] dit een erg mooie ketting.

A
ik-vorm
B
ik-vorm + t
C
hele werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Welke regel is van toepassing?

De patiënt [worden] elke dag beter.
A
ik-vorm
B
ik-vorm + t
C
hele werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Spelling PVTT

Onderwerp = ik OF je/jij achter PV:                   ik-vorm                         
Alle andere onderwerpen in enkelvoud =     ik-vorm + t                
Onderwerp in meervoud =                                   hele werkwoord 


 



Slide 21 - Tekstslide

Noteer de PVTT in de juiste spelling.

Mijn broertje [gedragen] zich als een kleuter.

Slide 22 - Open vraag

Noteer de PVTT in de juiste spelling.

De gasten [overladen] het bruidspaar met cadeaus.

Slide 23 - Open vraag

Noteer de PVTT in de juiste spelling.

Ik [vinden] dit een erg mooie ketting.


Slide 24 - Open vraag

Noteer de PVTT in de juiste spelling.

De patiënt [worden] elke dag beter.

Slide 25 - Open vraag

Bonusvraag 1: Spel je het werkwoord 'vinden' in beide zinnen hetzelfde of anders? Leg uit.
1. Wat [vinden] je van mijn nieuwe fiets?
2. Wat [vinden] je vriend van mijn nieuwe fiets?

Slide 26 - Open vraag

Bonusvraag 2: Noteer de PVTT in de juiste spelling.

Zoiets [gebeuren] maar eens per tien jaar.

Slide 27 - Open vraag

Zelfstandig werken H
Digitale boek: cursus 7, § 7.

- Bestudeer de theorie
- Maak opdracht 1 t.m. 4

Slide 28 - Tekstslide

Bonusvraag 3: Noteer de PVTT in de juiste spelling.

Ik [vinden] je trui mooi, maar die schoenen [passen] niet bij je outfit.

Slide 29 - Open vraag

Bonusvraag 4: Noteer de PVTT in de juiste spelling.

De pas geopereerde kat [lostrekken] steeds zijn pleister [...] .

Slide 30 - Open vraag

Zelfstandig werken V
Digitale boek: cursus 7, § 7.

- Bestudeer de theorie
- Maak opdracht 1 t.m. 5

Slide 31 - Tekstslide

PVVT zwakke ww
- Uitleg (met aantekeningen en opdrachten)
- Oefeningen
- Zelfstandig werken

Slide 32 - Tekstslide

Hoe je een werkwoord spelt, is afgesproken in een aantal regels.  Elke werkwoordsvorm heeft andere regels. Het is dus belangrijk dat je de werkwoordsvorm herkent!

PVTT (persoonsvorm in de tegenwoordige tijd)
PVVT (persoonsvorm in de verleden tijd)

Slide 33 - Tekstslide

Zwak of sterk
Sterke werkwoorden: klankverandering in verleden tijd
(loop - liep, krijgen - kregen)

Zwakke werkwoorden: extra letters in verleden tijd
(hap - hapte, beloven - beloofden)

Slide 34 - Tekstslide

Ik-vorm en stam
Ik-vorm:
  • Basis van PVTT enkelvoud
  • Hele werkwoord -en > vaak nog letter(s) veranderen

Stam:
  • Nodig bij 't sexy fokschaap / 't ex-kofschip (PVVT en VD)
  • Hele werkwoord -en (geen letters veranderen)

Slide 35 - Tekstslide

Noteer de stam van onderstaand werkwoord:

werken

Slide 36 - Open vraag

Noteer de stam van onderstaand werkwoord:

hopen

Slide 37 - Open vraag

Noteer de stam van onderstaand werkwoord:

beloven

Slide 38 - Open vraag

PVVT - zwakke werkwoorden
4 opties voor de spelling:

ik-vorm +
  • te
  • ten
  • de
  • den

Slide 39 - Tekstslide

PVVT - zwakke werkwoorden
te/ten of de/den? > laatste letter stam in 't sexy fokschaap?

ja > ik-vorm + te/ten
nee > ik-vorm + de/den

Onderwerp enkelvoud = te/de
Onderwerp meervoud = ten/den

Slide 40 - Tekstslide

Noteer de PVVT:
De hardloper [hijgen] na de marathon.

Slide 41 - Open vraag

Noteer de PVVT:
De kok [bereiden] een heerlijke maaltijd.

Slide 42 - Open vraag

Noteer de PVVT:
Gisteren [blaffen] de hond de hele nacht.

Slide 43 - Open vraag

Noteer de PVVT:
Mijn eerste vriendje [heten] Piet.

Slide 44 - Open vraag

Zelfstandig werken H
Digitale boek: cursus 7, § 8.

- Bestudeer de theorie
- Maak opdracht 1 t.m. 5

Slide 45 - Tekstslide

Zelfstandig werken V
Digitale boek: cursus 7, § 8.

- Bestudeer de theorie
- Maak opdracht 1 t.m. 5

Slide 46 - Tekstslide

Kolommen
Op het Zuyderzee werk je bij werkwoordspelling in kolommen:
-    In kolom 1 benoem je het gevraagde werkwoord.
-    In kolom 2 schrijf je de regel die van toepassing is.
-    In kolom 3 noteer het werkwoord in de juiste spelling.





Werkwoordsvorm
Regel
Spelling

Slide 47 - Tekstslide

Kolommen
Bijvoorbeeld:
1. De kat [krabben] de krullen van de trap.
2. Na het rennen gisteren [happen] ik naar adem.





Werkwoordsvorm
Regel
Spelling
PVTT
ik-vorm + t
krabt
PVVT
ik-vorm + te
hapte

Slide 48 - Tekstslide

Kolommen
Neem de tabel over in je schrift en maak de oefenzinnen. Er zijn 6 zinnen.
Tip: onderstreep/markeer van elke zin het onderwerp.






Werkwoordsvorm
Regel
Spelling

Slide 49 - Tekstslide

Oefenzinnen
1. Tom ... (krijgen) nieuwe lenzen. 
2. Morgen ... (verven) ik mijn fiets blauw. 
3. In dat restaurant ... (bereiden) gisteren een geweldige kok het eten.
4. ... (veranderen) het weer deze week?
5. Het wondje aan mijn vinger ... (genezen) gelukkig snel. 
6. Een buskaartje ... (kosten) vroeger 50 cent.

Slide 50 - Tekstslide

Oefenzinnen
Vorm
Regel
Spelling
PVTT
ik-vorm + t (want O=Tom)
krijgt
PVTT
ik-vorm (want O=ik)
verf
PVVT
ik-vorm + de (want d niet in tsxfkschp, O=een geweldige kok)
bereidde
PVTT
ik-vorm + t (want O=het weer)
verandert
PVTT
ik-vorm + t (want O=het wondje aan mijn vinger)
geneest
PVVT
ik-vorm + te (want t in tsxfkschp, O=een buskaartje)
kostte

Slide 51 - Tekstslide