belastingrecht les 2 bbl 2024

belastingrecht les 2 bbl
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
RechtenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

belastingrecht les 2 bbl

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bronnen belastingrecht

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Bronnen van belastingrecht
  • Algemene wetten: formeel belastingrecht-gaat over de procedure
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
Invorderingswet 1990
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
  • Heffingswetten: materieel belastingrecht-gaat over de inhoud
Bijv. Wet inkomstenbelasting 2001
  • Jurisprudentie
  • Verdragen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

welke van de 4 is geen algemene wet op het gebied van het belastingrecht?
A
invorderingswet 1990
B
AWR
C
Awb
D
Wet op de loonbelasting 1964

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

in welke wet vinden we geen materieel belastingrecht terug?
A
Wet Inkomstenbelasting 2001
B
Wet op de Vennootschapsbelasting 1969
C
Wet op de Omzetbelasting 1968
D
Algemene Wet inzake Rijksbelastingen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem naast de algemene wetten en de verdragen nog minstens één bron van het belastingrecht

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Peter verdient 50.000 en Anton verdient 100.000. Het proportioneel tarief is 10%. Reken uit wat beiden aan belasting moeten betalen.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is een andere benaming voor een belasting met een proportioneel tarief?
A
belastingmoraal
B
indirecte belasting
C
vlaktax
D
aanslagbelasting

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In box 1 van de inkomstenbelasting geldt het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Welk belastingtarief hoort hierbij?
A
proportioneel tarief
B
progressief tarief

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omzetbelasting

  • Wat is omzetbelasting
  • Welke tarieven kent de omzetbelasting

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is omzetbelasting
  • Bij omzetbelasting wordt er belasting geheven over een activiteit, namelijk over:
- de levering van goederen (vb. bij aankoop van een trui of van fruit in winkel)
- het verrichten van diensten (vb. bij het schilderwerk van de schilder) 
  • Je hebt er dus heel vaak mee te maken!
  • De omzetbelasting kennen we ook als BTW
  • Let op: niet bij alle goederen die je koopt betaal je BTW, denk bv aan accijnsgoederen, die hebben nl hun eigen belasting!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belastingtarief bij omzetbelasting
Bij omzetbelasting bestaan er meerdere tarieven:
  • Btw-tarief 21% - dit is het standaard tarief voor de meeste producten en diensten
  • Btw-tarief 9% -  dit is het verlaagd tarief voor 1e levensbehoefte (al is dit discutabel!) vb zijn : voedingsmiddelen, geneesmiddelen, agrarische producten, maar ook boeken, schoen-, kleding- en fietsenreparatie, personenvervoer en kappersdiensten.
  • Btw-tarief 0% - dit is vooral wanneer je goederen exporteert naar het buitenland.



Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar betaal je omzetbelasting over? Over goederen en waarover nog meer?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je een brood bij de bakker koopt hoeveel % BTW betaal je dan over het brood?
A
9%
B
21%
C
0%

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt een mooie trui gezien bij de Bijenkorf en koopt deze. Welk BTW-tarief betaal je hierover?
A
21%
B
9%
C
0%

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke belastingen ken je?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Een aantal belastingen nader bekeken
Wat betekenen de volgende belastingen:
- Overdrachtsbelasting 
- Assurantiebelasting 
- Accijns
- Verbruiksbelasting 

Slide 20 - Tekstslide

- Overdrachtsbelasting = belasting bij verkrijging van een onroerende zaak, zoals een huis. De koper betaalt deze dus!
- Assurantiebelasting = belasting over de premie voor een afgesloten verzekering
- Accijns = belasting op bepaalde goederen mede bedoeld om de aankoop hiervan te ontmoedigen, zoals alcohol, sigaretten, benzine
- Verbruiksbelasting = belasting op frisdrank, mineraalwater en vruchtensappen
welke gemeentelijke belastingen ken je?

Slide 21 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

gemeentelijke belastingen
Welke gemeentelijke belastingen zijn er:
- onroerendzaakbelasting = belasting over de waarde van onroerende zaken in een gemeente, bv over een woning
- reinigingsheffing, ook wel afvalstoffenheffing = belasting  voor de afvoer van afval
- rioolheffing = belasting voor het transport en verzameling van rioolwater
hondenbelasting = belasting voor het hebben van een hond ivm hondendrollen!
- precariobelasting = belasting voor het hebben van voorwerpen in op of boven de gemeentegrond
toeristenbelasting = belasting bij verblijf in een andere gemeente
- parkeerbelasting = voorheen was een parkeerbon een boete en dus strafrecht, tegenwoordig een belasting! 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

oefenen met de theorie

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Over welke goederen betaal je geen accijns?
A
diesel
B
tabak
C
wijn
D
brood

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

als je een huis koopt, welke belasting betaal je dan?
A
assurantiebelasting
B
overdrachtsbelasting
C
verbruiksbelasting
D
onroerendzaakbelasting

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is een ander woord voor assurantie?
A
verkoop
B
verzekering
C
erfenis

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wordt de verzekeringsmaatschappij zelf armer van het betalen van de assurantiebelasting aan de belastingdienst?
A
ja en dus is het een directe belasting
B
nee en dus is het een indirecte belasting

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier een goed waarover je verbruiksbelasting betaalt?
A
benzine
B
shag
C
cola
D
bier

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke belasting betaal je over de waarde van je woning?
A
ozb-belasting
B
precariobelasting
C
rioolheffing

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is geen gemeentelijke belasting?
A
toeristenbelasting
B
hondenbelasting
C
afvalstoffenheffing
D
loonbelasting

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel boxen heeft de inkomstenbelasting?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0,35%

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heffingskorting
  • Algemene heffingskorting max € 3.070 (2023), afhankelijk van het inkomen
  • Arbeidskorting max. afhankelijk van inkomen
  • Voor deze lessen wordt uitgegaan van een standaard heffingskorting van € 3.000
  • Eerst belasting berekenen, dan de (AH bonus)korting toepassen

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

en 2023)

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Box 3: inkomen uit sparen en beleggen
  • Vermogen is het (positieve) saldo van bezittingen en schulden (=heffingsgrondslag)
  • Vermogen op 1 januari van het heffingsjaar is bepalend
  • Niet het vermogen zelf wordt belast, maar de inkomsten hieruit ofwel vermogens-rendements-heffing!
  • Vrijgelaten gedeelte vermogen is € 57.000 per persoon (fiscale partners het dubbele)
  • Vast dus proportioneel tarief van 32% over het rendement en dus niet over het vermogen zelf!

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zoals het tot voor kort was:

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als gevolg van uitspraak Hoge Raad
Inkomen uit vermogen in box 3 rechtvaardiger belasten
  • Vanaf 2026 komt er een nieuw stelsel voor box 3 waarin het werkelijke rendement op vermogen wordt belast. Voor de tussenliggende jaren werkt het kabinet met overbruggingswetgeving. De tijdelijke wetgeving gaat uit van de werkelijke verdeling van spaargeld, beleggingen en schulden. Daarbij gebruikt de Belastingdienst rendementspercentages die dichtbij de echte percentages voor sparen, beleggen of lenen liggen. 
Beter kijken wat iedereen persoonlijk heeft aan spaargeld of beleggingen
  • Het kabinet kijkt tijdens de overbruggingsperiode naar de echte verdeling van spaargeld en beleggingen. Daarbij gebruikt het rendementspercentages die gebaseerd zijn op de actuele percentages voor sparen of beleggen. De actuele spaarrente is bijvoorbeeld veel lager dan het rendement op beleggingen. Deze percentages worden per jaar voor iedereen bepaald.
Tot en met 2020 ging de belasting in box 3 uit van een vaste vermogensmix. Met vaste delen voor sparen en beleggen afhankelijk van de hoogte van het vermogen. Dit was voor iedereen hetzelfde, ook wanneer iemand alleen spaargeld had. Door dit systeem betaalden mensen met spaargeld (met laag rendement) te veel belasting. Beleggers (met hoog rendement) betaalden juist te weinig



Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies