5.4 Remmen en botsen 2VM

H5- BEWEGEN
Paragraaf 4
Remmen en botsen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H5- BEWEGEN
Paragraaf 4
Remmen en botsen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhaling paragraaf 5.3
  • Uitleg paragraaf 5.4 
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling par. 5.3
Maak de volgende vragen en opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Hoe noem je een beweging waarvan de snelheid niet verandert?
A
Een versnelde beweging
B
Een constante beweging
C
Een eenparige beweging
D
Een vertraagde beweging

Slide 4 - Quizvraag

Sharon stapt op de fiets en rijdt weg vanuit stiltstand. Hoe noem je het eerste deel van haar beweging?
A
Een vertraagde beweging
B
Een eenparige beweging
C
Een constante beweging
D
Een versnelde beweging

Slide 5 - Quizvraag

Je zit in de achtbaan en bent aan het einde van rit gekomen. De snelheid neemt af. Hoe noem je dit deel van de beweging?
A
Een eenparige beweging
B
Een remmende beweging
C
Een constant afnemende beweging
D
Een vertraagde beweging

Slide 6 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een stroboscopische
foto. Wat voor soort beweging maakt
de bal op deze foto.
A
Een versnelde beweging
B
Een eenparige beweging
C
Een vertraagde beweging
D
Een constante beweging

Slide 7 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een stroboscopische
foto. Waar is de snelheid van de bal
het grootst?
A
Waar de bal wordt losgelaten, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het grootst in dezelfde tijd
B
Helemaal bovenin, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het kleinst in dezelfde tijd
C
De afstand tussen de ballen op de foto neemt af, maar de tijd tussen de foto's ook, dus is de snelheid overal gelijk
D
Daar kun je aan de hand van deze foto niets over zeggen

Slide 8 - Quizvraag

Hiernaast zie je een diagram.
Wat voor soort diagram is dit?
A
Een afstand,tijd-diagram van een versnelde beweging
B
Een afstand,tijd-diagram van een vertraagde beweging
C
Een afstand,tijd-diagram van een eenparige beweging
D
Een snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging

Slide 9 - Quizvraag

Hiernaast zie je een diagram.
Wat voor soort diagram is dit?
A
Een snelheid,tijd-diagram van een eenparige beweging
B
Een snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging
C
Een snelheid,tijd-diagram van een constante beweging
D
Een plaats,tijd-diagram van een versnelde beweging

Slide 10 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een plaats,tijd-diagram
van een eenparige beweging. Wat is de
snelheid van het voertuig waar deze
grafiek over gaat?
A
50 m/s
B
5 m/s
C
50 km/h
D
5 km/h

Slide 11 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een snelheid,tijd-diagram
van een eenparige beweging.
Welke afstand heeft het voertuig waar het
hier over gaat afgelegd in 10 seconden?
A
50 m
B
5 m
C
50 km
D
5 km

Slide 12 - Quizvraag

eenparige beweging
versnelde beweging
vertraagde beweging

Slide 13 - Sleepvraag

Leerdoelen par. 5.4
  • Je kunt uitleggen wat de remweg is en waarvan deze afhangt.
  • Je kunt aan de hand van een grafiek uitleggen wat het verband is tussen de beginsnelheid en de remweg.
  • Je kunt uitleggen wat de reactietijd en de reactieafstand is.
  • Je kunt de stopafstand berekenen.

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg par. 5.4
Lees eerst de tekst van par. 5.4 goed door.
Kijk of je de leerdoelen in de tekst terug kunt vinden.
Kijk de video op de volgende pagina.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Soms moet je snel stoppen. 
Dan gebeuren er met de snelheid twee dingen.
  1. Je ziet dat je plotseling moet gaan remmen,
    maar remt nog niet. Je moet eerst reageren
    --> je snelheid blijft gelijk

  2. Je bent aan het remmen tot je stilstaat
    --> je snelheid neemt af

Slide 18 - Tekstslide

Tijdens het reageren leg je nog afstand af: de reactieafstand
De reactieafstand wordt groter door:

  • Afleiding tijdens rijden
  • Vermoeidheid
  • Alcohol
  • Drugs
  • Medicijnen

Slide 19 - Tekstslide

Tijdens het remmen leg je ook afstand af: de remweg
de remweg wordt groter door:
  • grotere beginsnelheid
  • grotere massa
  • slecht of glad wegdek
  • slechte remmen
  • gladde banden

Slide 20 - Tekstslide

Verband tussen remweg en beginsnelheid
Als de snelheid twee keer zo groot wordt
(van 40 km/h naar 80 km/h),
 wordt de remweg vier keer zo groot
(van 10 m naar 40 m).

Als de beginsnelheid 2 keer zo groot wordt, wordt de remweg 22  keer zo groot.

Als de snelheid n keer zo groot wordt,
wordt de remweg n2 keer zo groot.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

De reactieafstand en de remweg samen noem je de stopafstand.

REACTIEAFSTAND + REMWEG  =  STOPAFSTAND

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
Ga na af je de leerdoelen hebt gehaald.
  • Je kunt uitleggen wat de remweg is en waarvan deze afhangt.
  • Je kunt aan de hand van een grafiek uitleggen wat het verband is tussen de beginsnelheid en de remweg.
  • Je kunt uitleggen wat de reactietijd en de reactieafstand is.
  • Je kunt de stopafstand berekenen.

Slide 24 - Tekstslide

Reflectievragen par. 5.4

Slide 25 - Tekstslide

Een auto heeft normaal gesproken een massa van 750 kg. De familie gaat op vakantie met een vol beladen auto. De auto met inzittenden en bagage weegt nu 1250 kg. Bovendien regent het. Welk van de onderstaande beweringen is juist.
A
De remweg en de stopafstand worden langer ten opzichte van een lege auto
B
Zowel de remweg als de reactieafstand worden langer ten opzichte van een lege auto
C
Alleen de reactieafstand is langer geworden ten opzichte van een lege auto
D
De stopafstand blijft gelijk, alleen de remweg wordt langer ten opzichte van een lege auto

Slide 26 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een plaatje dat gaat
over het effect van zomer- en
winterbanden. Waar hebben deze
banden invloed op?
A
alleen op de reactieafstand, niet op de stopafstand
B
alleen op de remweg, niet op de stopafstand
C
op de remweg en dus op de stopafstand
D
deze banden hebben geen invloed op de remweg, reactieafstand of stopafstand

Slide 27 - Quizvraag

Een chauffeur gebruik medicijnen. Op
de bijsluiter staat dat hij tijdens het
gebruik van deze medicijnen niet mag
autorijden. Waar hebben deze medicijnen
invloed op?
A
Alleen op de remweg, niet op de stopafstand
B
alleen op de reactieafstand, niet op de stopafstand
C
Op de reactieafstand en dus op de stopafstand
D
Het gebruik van deze medicijnen heeft niets te maken met reactie-afstand, remweg en stopafstand.

Slide 28 - Quizvraag

Een auto heeft bij een snelheid van 12 m/s een remweg van 15 meter. Hoe groot is de remweg bij een snelheid van 24 m/s?

Slide 29 - Open vraag

Een auto heeft bij een snelheid van 36 km/h een remweg van 17 meter. Hoe groot is de remweg van deze auto bij een snelheid van 10 m/s?

Slide 30 - Open vraag

Een auto mag binnen de bebouwde kom maximaal 30 km/h rijden. Een chauffeur heeft een reactietijd van 0,7 seconden. Bereken de reactieafstand.

Slide 31 - Open vraag

Opdracht
Maak de vragen van par. 5.4 in je boek

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 7
afstand (m)
snelheid (km/h)
0
50
100
0
50
100

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 7
afstand (m)
snelheid (km/h)
0
50
100
0
50
100
6
16
48
96

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 7
afstand (m)
snelheid (km/h)
0
50
100
0
50
100
6
16
48
96

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 8
Hoe groot is de stopafstand bij:
30 km/h
50 km/h
70 km/h
90 km/h
110 km/h

Slide 36 - Tekstslide