Vaste tekststructuren 1

Vaste tekststructuren
In deze les leer je dat teksten vaak een vaste structuur hebben. 

Lees tekst 1 op blz. 98 van je havo-boek


LINK
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vaste tekststructuren
In deze les leer je dat teksten vaak een vaste structuur hebben. 

Lees tekst 1 op blz. 98 van je havo-boek


LINK

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van tekst 1?

Slide 2 - Open vraag

Uit welke alinea's bestaat het middenstuk? Noteer alleen de getallen.

Slide 3 - Open vraag

Wat staat er in het middenstuk?
A
argumenten bij het standpunt uit de inleiding
B
een antwoord op een vraag uit de inleiding
C
oplossingen voor het probleem uit de inleiding

Slide 4 - Quizvraag

Drie tekststructuren
Een tekst heeft altijd een vaste opbouw: inleiding-middenstuk-slot.
  • Als in de inleiding een probleem wordt genoemd, gaat het middenstuk over gevolgen, oorzaken en oplossingen.
  • Als in de inleiding een verschijnsel wordt genoemd, gaat het middenstuk over kenmerken, voorbeelden en oorzaken en gevolgen.
  • Als in de inleiding een vraag wordt gesteld, gaat het middenstuk over de antwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Teksten zijn verdeeld in drie stukken: inleiding, middenstuk en slot.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Teksten hebben een vaste structuur.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een bekende structuur is de geven/nemenstructuur.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Een andere bekende structuur is de verklaringstructuur.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Een tekst met een vraag/antwoordstructuur geeft de vraag in de kern.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Een tekst met een probleem/oplossingstructuur geeft de beste oplossing in het slot.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een tekst met een verklaringstructuur geeft in het slot een samenvatting.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Een tekst met een argumentatiestructuur geeft de beste oplossing in het slot.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht 2

Lees tekst 2 op blz. 99 van je havo-boek


LINK

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van tekst 2?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het schrijfdoel van de auteur? (tekstdoel)

Slide 17 - Open vraag

Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding? Noteer alleen de nummers

Slide 18 - Open vraag

Uit welke alinea('s) bestaat het slot? Noteer alleen de nummers

Slide 19 - Open vraag

Gebruik het volgende woord in een zin: 'denderen'

Slide 20 - Open vraag

Gebruik het volgende woord in een zin: 'geleidelijk'

Slide 21 - Open vraag

Gebruik het volgende woord in een zin: 'aanvankelijk'

Slide 22 - Open vraag

Gebruik het volgende woord in een zin: 'vergen'

Slide 23 - Open vraag

Gebruik het volgende woord in een zin: 'intensief'

Slide 24 - Open vraag

Wat betekent de titel van de tekst 'Gehoorbeschadiging: een sluipend gevaar'?

Slide 25 - Open vraag

Wat bedoelt de auteur met 'een sociaal probleem' (alinea 2)?

Slide 26 - Open vraag

Onder welke twee omstandigheden hebben de zintuigcellen de meeste kans op blijvende schade?

Slide 27 - Open vraag

Hoe lang zou je eigenlijk in een discotheek (zonder uitschieters) moeten blijven om geen gehoorschade op te lopen? (alinea 4)

Slide 28 - Open vraag

Op welke twee manieren kan het geluid van een mp3-speler of iPod worden verminderd?

Slide 29 - Open vraag

Welke drie tips staan er in de tekst om de gehoorschade te beperken?

Slide 30 - Open vraag

Welke structuur heeft deze tekst?
A
probleem/ oplossingstructuur
B
verklaringstructuur
C
vraag/antwoordstructuur

Slide 31 - Quizvraag

Welke drie tekststructuren ken je?

Slide 32 - Open vraag