WK 39 (2) M3 - H3 WOORDENSCHAT: figuurlijk taalgebruik

15 minuten lezen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

15 minuten lezen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toets 3 + 4 + 5 werkwoordspelling nakijken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H3 WOORDENSCHAT

Figuurlijk taalgebruik

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Dan schrijf je letters achter elkaar
B
Dan bedoel je precies wat je zegt
C
Dan teken je wat je bedoelt
D
Dan bedoel je iets anders dan wat je zegt

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitdrukkingen zijn figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk taalgebruik
Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Bijvoorbeeld: 
De baby was om op te vreten. Dit betekent: De baby zag er heel schattig uit.

Uitdrukkingen zijn ook een vorm van figuurlijk taalgebruik. Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, zoek je de betekenis op in het woordenboek. Zoek bij het belangrijkste woord uit de uitdrukking. 

Bijvoorbeeld: 
De hand boven het hoofd houden – Je zoekt in het woordenboek bij hand of bij hoofd.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Samen opdracht 1 maken (blz. 82)

Slide 8 - Tekstslide

Zichtbaar maken antwoorden par. 21 in IL
Maakwerk
1. Maak opdracht 2 + 3 in je schrift

Al klaar met bovenstaande?
2.  Maak opdracht 4 + 5



timer
1:00
Zodra de timer is afgelopen, gaan we verder met de les.

Het werk bij punt 1 moet dan af zijn!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit is een test...

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is géén voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat figuurlijk taalgebruik is.
A
ja
B
nee
C
ongeveer
D
snap het niet zo goed

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
HW volgende les: 
- Maak opdr. 4 + 5 van H3 Woordenschat blz. 84 + 85

Slide 16 - Tekstslide

Zichtbaar maken antwoorden in IL