Fictiebegrippen les 4 perspectieven, thema en moraal + Lezen 5

Herhaling vorige les personages
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling vorige les personages

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdpersoon
Bijpersoon
Kenmerken
Heeft een dienende rol
Karakter is nauwelijks uitgewerkt
Flat character
Round character
Compleet en geloofwaardig
Uitgewerkt karakter

Slide 2 - Sleepvraag

Pak je mindmap
EN SCHRIJF MEE MET DE UITLEG.

Slide 3 - Tekstslide

Perspectief
Vanuit wiens oogpunt wordt het verhaal verteld?
3 soorten perspectief:
  • Ik-perspectief
  • Hij/zij-perspectief
  • Auctoriaal perspectief (alwetende verteller)

Let op: de verteller hoeft NIET de schrijver te zijn

Slide 4 - Tekstslide

Ik-perspectief
Verhaal wordt verteld vanuit een ik-figuur
2 soorten:
  • Vertellende ik  (de 'ik' vertelt achteraf wat er gebeurde)
  • Belevende ik (de belevenissen van de 'ik' spelen zich op dit moment af en zo wordt het ook verteld.

  • Vaak onbetrouwbaar!  Onbetrouwbare verteller


Je weet als lezer alleen wat de ik denkt en voelt. De anderen leer je kennen door de ogen van de ik.

Slide 5 - Tekstslide

Hij/zij perspectief
Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken.
Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn, soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest. Zo was het ook bij het wegrestaurant waar hij twee keer in de week at, op maandag- en donderdagavond, tussen zeven en acht, als zijn vrouw naar cursus was. Hij nam altijd de dagschotel. Vandaag was het spaghetti bolognaise. Hij had een drukke dag achter de rug, veel klanten, veel meningen, veel bestellingen. Lekker spaghetti, dacht hij, als het maar veel is.

Slide 6 - Tekstslide

Hij/zij perspectief
  • Je kijkt mee met een hij/zij figuur 
  • Door zijn ogen maak je de gebeurtenissen mee
  •  Je weet als lezer alleen wat de hij/zij denkt en voelt.

  • Kan ook onbetrouwbaar zijn

Slide 7 - Tekstslide

Alwetende verteller
  • Verhaal wordt verteld door iemand die geen deel uitmaakt van de handelingen
  • De verteller geeft wel commentaar op de gebeurtenissen
  • De verteller kent de gedachtes, gevoelens, etc. van meerdere personages.

Soms maakt de verteller zich bekend: auctoriale verteller

Slide 8 - Tekstslide

Je docent leest een verhaalfragment voor uit Droomfabriek van Gerwin van der werf blz. 24, 25. In welk perspectief is dit geschreven? Kies uit: ik-perspectief, hij/zij-perspectief, alwetende verteller, wisselend perspectief.

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Video

Vanuit welk perspectief wordt de serie Bridgerton verteld? Ik-, hij/zij perspectief of alwetende verteller?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

Welkom 3V!
Leg je laptop, schrift, etui en leesboek vast klaar
Laptop blijft nog dicht

Slide 13 - Tekstslide

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
10:00000

Slide 14 - Tekstslide

Wat gaan we (o.a.) behandelen deze periode?
Tijd:
historische tijd, vertelde tijd, verteltijd, chronologisch/niet-chronologisch, flashback, terugwijzing, vooruitwijzing, tijdverdichting, tijdsprong
Opbouw:
ab ovo, in medias res, post rem, open of gesloten einde
Personages
round character/flat character, hoofdpersoon, bijfiguren, types, karaktereigenschappen, normen en waarden van karakters.
Spanning
open plekken, informatievoorsprong, cliffhanger, onverwachte (plot)wending,
vertelperspectieven
ik-vertelperspectief, hij-/ zij-vertelperspectief, alwetende verteller, wisselend
perspectief, meerdere verhaallijnen
Thema
thema, motief, moraal.


ZORG VOOR VOLDOENDE RUIMTE!

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les ken je de fictiebegrippen spanning,  thema, motief en moraal.
Je kunt deze begrippen toepassen op je eigen gelezen boek.

Slide 16 - Tekstslide

Thema

  • Thema is iets anders dan genre!
  • Thema: diepere bedoeling van een tekst
  • Een zo kort mogelijke omschrijving van waar het over gaat.
Liefde, dood, Omgaan met rouw, Op zoek naar de eigen identiteit. Wantrouwen.

Slide 17 - Tekstslide

Motief
= betekenisvol verhaalelement dat steeds terugkeert. 

De motieven ondersteunen het thema.

Slide 18 - Tekstslide

Verhaalmotieven
abstracte motieven
  • liefde, vriendschap, oorlog

leidmotieven: concrete motieven
  • tastbaar
  • dobbelsteen (toeval), steen (oorlog), huis (familiebanden)

klassieke motieven (van oudsher in verhalen)
  • assepoester, oeidipus 

Slide 19 - Tekstslide

tip
Probeer eerst eens de titel van je boek te verklaren.
Vaak vind je hierin een verwijzing naar het thema van je boek

Slide 20 - Tekstslide

Ruimte
  • Waar speelt het verhaal zich allemaal af?
  • Sfeer oproepen
  • Thema ondersteunen

Slide 21 - Tekstslide

Moraal 
  • Moraal is een wijze les: een boodschap over wat goed en slecht is. 
  • Wat is de moraal van het verhaal ? Wat kun je er van leren?

Slide 22 - Tekstslide

moraal

Slide 23 - Tekstslide

Moraal
Moraal - een wijze les ontdekken.                                                                  De schrijver wil jou door het verhaal iets leren, hij heeft een boodschap over hoe je zou moeten leven. 

Een voorbeeld van een moraal is: als je problemen hebt, moet je hulp zoeken.

Slide 24 - Tekstslide

Bespreek met je buurman / buurvrouw en werk uit op de voorkant van je mindmap:
  • Hoe de schrijver gebruik maakt van de ruimte in het verhaal;
  • Wat het thema is van jouw boek;
  • Welke motieven jouw boek bevat.
  • Wat de moraal is van jouw verhaal.

timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Lezen 5                              Les 2

Slide 26 - Tekstslide

Groepsindeling Les 2, Lezen 5

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht

In je groepje van 3 verdelen jullie de drie hoofdstukken uit het boek De gelukvinder van Edward van de Vendel en Anoush Elman.
De kopietjes hebben jullie gekregen van de docent.
Ga het hoofdstuk lezen dat je hebt gekozen.

Klaar met lezen:
 Ga naar Plot Lezen 5 les 2 en maak individueel opdracht 1.
timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 2
Vertel alle drie kort wat er in jouw hoofdstuk is gebeurd en lees een alinea voor. Voer nu een gesprek over jullie teksten. Het gesprek kan gaan over bijvoorbeeld:
  • Wat is het verhaal in deze drie hoofdstukken?
  • Waarom heb je gekozen voor deze alinea?
  • Welke vragen heeft dit hoofdstuk bij jou opgeroepen?
  • Wat vind je van de schrijfstijl van de schrijver?
  • Zou je dit boek willen lezen? Waarom wel/niet?
  • Hoe verwacht je dat het afloopt?
  • Welk vertelperspectief heeft de schrijver gekozen en wat doet dat met het verhaal?
  • Waar speelt het verhaal zich af? Wat kun je vertellen over de ruimte (sfeer bv?)?
  • Welk verhaaldeel is het spannendst? Waarom?

Je gaat hierna het gesprek nog eens voeren voor een andere groep, of voor de hele klas.
Je krijgt hiermee tips die je kunt gebruiken voor de eindopdracht het boekengesprek  (weging 2x)
Tijd over?
Mindmap literaire begrippen of lezen in je boek

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 3: 
Gesprek van een ander
Je kijkt en luistert naar een gesprek van een ander groepje.
Kijk en luister goed.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide