H6 Iedereen betaalt belasting

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
Start hoofdstuk 6: paragraaf 6.1 

- startopdracht (kennis ophalen)
- opdracht 1, 2 en 3
- theorie over inkomstenbelasting
- opdracht 4 t/m 7
- theorie over belastbaar inkomen
- opdracht 8 t/m 10



Bijzonderheden
Oefentoets H5 was huiswerk vorige week. Nog niet iedereen heeft die af... Zorg dat je de toets deze week maakt! 
Planning deze week:
hoofdstuk 6, par. 1 en 2. 


1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
Start hoofdstuk 6: paragraaf 6.1 

- startopdracht (kennis ophalen)
- opdracht 1, 2 en 3
- theorie over inkomstenbelasting
- opdracht 4 t/m 7
- theorie over belastbaar inkomen
- opdracht 8 t/m 10



Bijzonderheden
Oefentoets H5 was huiswerk vorige week. Nog niet iedereen heeft die af... Zorg dat je de toets deze week maakt! 
Planning deze week:
hoofdstuk 6, par. 1 en 2. 


Slide 1 - Tekstslide

Als je een baan hebt, krijg je loon. Het afgesproken bedrag waarop nog niets is ingehouden, is het .....
Daarop moet de werkgever ....... inhouden.
Het loon dat daarna overblijft is je ........ dat je op je bankrekening ontvangt.

Een uitkering is een inkomen uit .....
Bruto inkomens uit arbeid en bezit zijn de ....... inkomens.

Loon (of salaris) is inkomen uit ........

Huuropbrengsten, rente op spaargeld en dividend zijn inkomens uit ....

Netto inkomens en inkomens uit overdrachten zijn ...... inkomens.

brutoloon
nettoloon
loonheffing
primaire
arbeid
secundaire
bezit
overdracht

Slide 2 - Sleepvraag

Paragraaf 6.1: 
Je inkomen wordt belast
lesdoelen:

  • Je kunt uitleggen waarom je loonheffing betaalt.
  • Je kunt uitleggen wat inkomstenbelasting is.
  • Je kunt uitleggen wat belastbaar inkomen, eigenwoningforfait en bijtelling is.
  • Je kunt uitleggen wat aftrekposten zijn.
  • Je kunt het belastbaar inkomen berekenen.




Slide 3 - Tekstslide

Maken: opdracht 1, 2 en 3
blz. 170 en 171
  • 1a. als je een bijbaantje hebt
  • b. omdat er vaak te veel loonbelasting op je loon wordt ingehouden
  • c. € 250

  • 2. 1. werkgever
  • 2. volksverzekeringen
  • 3. werkgever - werknemersverzekeringen

  • 3a. € 457,93 (loonheffing) – € 322,12 (loonbelasting) = € 135,81 aan premie volksverz
  • b. Pensioenpremie. Ze spaart hiermee voor haar pensioen.

Slide 4 - Tekstslide

loonheffing
blz. 170
loonheffing
vooruit betaalde inkomstenbelasting + premie volksverzekeringen

Na afloop van een jaar doe je belastingaangifte. Hiermee reken je uit hoeveel inkomstenbelasting je had moeten betalen. 
Teveel betaald? Dan krijg je terug.
Te weinig betaald? Dan moet je bijbetalen. 

Maken: vraag 4 en 5


Slide 5 - Tekstslide

vraag 4 en 5
blz. 171
  • 4.   4 -> 3 -> 1 -> 2

  • 5. Totaal ingehouden: 12 × € 297,41 = € 3.568,92
  • Erdem krijgt het teveel ingehouden bedrag terug: € 3.568,92 – € 3.329 = € 239,92




Slide 6 - Tekstslide

'Boxen'  en box 1      (Let op: is ingewikkeld!)
blz. 172
  • Inkomens worden verdeeld in drie 'boxen' (soorten inkomen):
  • box 1: werk en woning (belasting over belastbaar inkomen)
  • box 2: eigen bedrijf (nv's en bv's)
  • box 3: vermogen (spaargeld en beleggingen)

  • belastbaar inkomen
  • brutoloon + optelposten - aftrekposten = belastbaar inkomen

  • optelposten   eigenwoningforfait en bijtelling leaseauto
  • aftrekposten  hypotheekrente, studiekosten, giften aan goede doelen, ov woon-werk

Slide 7 - Tekstslide

klassikaal: vraag 6 en 7
zelfstandig: vraag 8, 9, 10 en 11
  • 6. 1. een deel van de waarde van je woning
  • 2. privé in een auto van de zaak 

  • 7a. goede doelen, studiekosten, ov woon-werk
  • b. je hoeft geen belasting te betalen over het geld wat je aan goede doelen geeft en ook studeren en reizen met ov naar werk kan belastingvrij. Hierdoor stimuleert de overheid giften aan goede doelen, studeren en met het openbaar vervoer naar het werk reizen. 


Slide 8 - Tekstslide

vraag 8 t/m 10: belastbaar inkomen berekenen
blz. 173
  • 8. € 3.248,11 × 12 = € 38.977,32
  •  € 38.977,32 × 1,08 = € 42.095,50 -> € 42.095  (= bruto-inkomen)

  • 9 a. 0,005 × € 255.000 = € 1.275  (eigenwoningforfait = optelpost)
  • b. 0,023 × € 185.000 = € 4.255 (hypotheekrente = aftrekpost)

  • 10. 0,12 × € 38.500 = € 4.620   (bijtelling = optelpost)

  • 11a. € 1.200 + € 624 = € 1.824  (studiekosten = aftrekpost)  
  • b. belastbaar inkomen = brutoinkomen + optelposten - aftrekposten
  • € 42.095 + € 1.275 + € 4.620 = € 47.990     € 47.990 - € 4.255 - € 1.824 = € 41.911 


Slide 9 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
paragraaf 6.1 nakijken + par. 6.2
- bespreken 6.1: opdr 8 tm 11
- theorie par. 6.2
- opdrachten maken 



Bijzonderheden
Oefentoets H5 was huiswerk vorige week. Nog niet iedereen heeft die af... Zorg dat je de toets deze week maakt! 
Planning deze week:
hoofdstuk 6, par. 1 en 2. 


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

vraag 8 t/m 10: belastbaar inkomen berekenen
blz. 173
  • 8. € 3.248,11 × 12 = € 38.977,32
  •  € 38.977,32 × 1,08 = € 42.095,50 -> € 42.095  (= bruto-inkomen)

  • 9 a. 0,005 × € 255.000 = € 1.275  (eigenwoningforfait = optelpost)
  • b. 0,023 × € 185.000 = € 4.255 (hypotheekrente = aftrekpost)

  • 10. 0,12 × € 38.500 = € 4.620   (bijtelling = optelpost)

  • 11a. € 1.200 + € 624 = € 1.824  (studiekosten = aftrekpost)  
  • b. belastbaar inkomen = brutoinkomen + optelposten - aftrekposten
  • € 42.095 + € 1.275 + € 4.620 = € 47.990     € 47.990 - € 4.255 - € 1.824 = € 41.911 


Slide 12 - Tekstslide

par. 6.2: 
Hoeveel belasting betaal je?   
lesdoelen:
  • Je kunt in box 1 met behulp van het schijventarief de belasting berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat een progressief belastingtarief is.
  • Je kunt de vermogensrendementsheffing in box 3 berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de heffingskorting is en de verschuldigde inkomstenbelasting berekenen.



Slide 13 - Tekstslide

schijventarief
blz. 174
Je belastbaar inkomen wordt 
verdeeld in schijven -->> 

stappenplan:
1. verdeel het inkomen over de schijven
2. bereken het tarief over de schijven (percentage van het inkomen in de schijf)
3.  tel de belasting uit schijf 1 en 2 bij elkaar op



Maken: vraag 2 en 3

Slide 14 - Tekstslide

Maken: vraag 2 en 3
in duo's, fluisterend overleg, ong. 8 minuten
  • 2. € 36.500 is het meest voorkomende inkomen. De meeste mensen hebben dus een belastbaar inkomen dat lager is dan € 68.508 (de grens van schijf 1)

  • 3 a. 1 Tim hoeft alleen het tarief van 37,1% te gebruiken.
  • 2. € 31.500 : 100 x 37,1 = € 11.686,50 -> € 11.686
  • b 1. Yara moet beide tarieven gebruiken: € 37,1% en 49,5%.
  • 2. stap 1 Inkomen in schijf 1: € 68.508
  • Inkomen in schijf 2: € 74.000 – € 68.508 = € 5.492
  • stap 2 In schijf 1 betaalt Yara € 68.508 : 100 x 37,1 = € 25.416,47 -> € 25.416
  • In schijf 2 betaalt Yara € 5.492 : 100 x 49,5 = € 2.718,54 -> € 2.718
  • stap 3 In box 1 betaalt Yara in totaal € 25.416 + € 2.718 = € 28.134


Slide 15 - Tekstslide

progressief belastingstelsel
blz. 175
progressief belastingstelsel
mensen met een hoger inkomen betalen in verhouding meer belasting

proportioneel belastingstelsel
iedereen betaalt een even hoog percentage belasting

Vraag 5 maken





Slide 16 - Tekstslide

box 3: vermogen rendements heffing
blz. 176
oftewel: belasting over het rendement van het vermogen (dus over wat je verdient aan je vermogen door dividend of rente)

1e deel heffingsvrij
je hoeft pas belasting te betalen als je een vermogen boven de € 50.650 
je betaalt dan belasting over het fictieve rendement

stappenplan
1. trek het heffingsvrije vermogen van je vermogen af  
2. bereken het fictieve rendement (percentage wordt altijd gegeven)
3. bereken de belasting over het rendement (percentage wordt gegeven)



Slide 17 - Tekstslide

Maken 
par. 6.2: vraag 6, 8 en 9
par. 6.3: 2 t/m 9

Slide 18 - Tekstslide

maken: vraag 6 en 7



  • b. stap 1 € 84.250 – € 50.000 = € 34.250
  • stap 2 0,019 × € 34.250 = € 650,75 -> € 650
  • stap 3 0,31 × € 650 = € 201,50 -> € 201


  • 7a.   € 50.000 in schijf 1: daar 1,9% over = € 50.000 : 1000 x 1,9 = € 950
  • 4,5% over de volgende € 10.000 = €10.000 : 100 x 4,5 = € 450
  • € 950 + € 450 = € 1400 rendement. 
  • belasting =  31%. € 1400 : 100 x 31 =  € 434 

Slide 19 - Tekstslide

vraag 7b
+ heffingskortingen
  • b. De eerste € 50.000 reken je niet mee (heffingsvrij vermogen)
  • Over € 50.000 - € 100.000:    € 50.000 :  100 x 1,9 =                 € 950
  • Over € 100.000 - € 1000.000: € 900.000 : 100 x 4,5=       € 40.500
  • Over alles boven € 1000.000:  € 1.100.000 : 100 x 5,69 = € 62.590 
  •                                                    Totaal rendement:                       € 104.040

belasting in box 1  (werk en woning) + belasting in box 3 (vermogen) 
= totale inkomstenbelasting

heffingskortingen = korting op de te betalen inkomstenbelasting

Slide 20 - Tekstslide

Maken vraag 8 en 9
  • 8 box 1                          € 22.198
  • box 3                                   € 243 +
  •                                          € 22.441
  • heffingskortingen      € 3.562 –
  • inkomstenbelasting € 18.879

  • 9 a Het vermogen van Joachim valt binnen het heffingsvrij vermogen.
  • b € 11.432 – € 3.221 = € 8.211
  • c Op Joachims loon is meer loonheffing ingehouden dan hij aan inkomstenbelasting verschuldigd is. Hij krijgt € 8.453 – € 8.211 = € 242 terug




Slide 21 - Tekstslide

Extra oefenen:
blz 192 rekenen
opdracht 1 t/m 5, 8 en 9

Slide 22 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 

paragraaf 6.3 maken
- theorie par. 6.3
- maken opdr. 2 t/m 9



Bijzonderheden
donderdag oefentoets, iPad (opgeladen) mee
Planning deze week:
paragraaf 6.3, 6.4 en oefentoets


Slide 23 - Tekstslide

par. 6.3
Eerlijk zullen we alles delen?   
lesdoelen:
  • Je kunt uitleggen hoe de overheid de inkomens van actieven en inactieven herverdeelt.
  • Je kunt gevolgen van vergrijzing voor de AOW noemen.
  • Je kunt vaststellen wanneer er sprake is van nivellering of denivellering.


Slide 24 - Tekstslide

Theorie: (in)actieven, vergrijzing en nivellering
blz 178 t/m 181
  • actieven mensen die een baan hebben en een inkomen verdienen
  • inactieven mensen die geen betaald werk hebben/ geen eigen inkomen verdienen
  • De actieven betalen belasting & sociale premies, o.a. zodat de inactieven een uitkering krijgen. 

  • i/a ratio verhouding tussen actieven en inactieven

  • vergrijzing
  • steeds meer ouderen in een land 
  • --> steeds meer AOW'ers, dus sociale zekerheid wordt duurder

Slide 25 - Tekstslide

nivellering & denivellering
blz. 180
  • nivellering
  • verschillen in inkomens worden (naar verhouding, in procenten) kleiner
  • --> bijv. doordat lage inkomens een extra toeslag krijgen

  • denivellering 
  • verschillen in inkomens worden (naar verhouding, in procenten) groter
  • --> bijv. doordat hoge inkomens (in procenten) meer 
  • belasting betalen

Vraag 7! 

Slide 26 - Tekstslide

maken: opdracht 2 t/m 5   (af? dan 6 t/m 9)
blz. 178 t/m 181
  • 2. als je een bijbaantje hebt: tot de actieven
  • als je geen bijbaantje hebt: tot geen van beide, want je ontvangt, als het goed is, ook geen uitkering

  • 3. Het aantal inactieven stijgt ten opzichte van het aantal actieven. (De i/a ratio wordt groter.)

  • 4 a. Er moeten voldoende actieven zijn om de uitkeringen van de inactieven te kunnen betalen.
  • b. Doordat actieven met premies en belasting een deel van hun inkomen afstaan, wordt hun (netto) inkomen lager. Hierdoor kunnen inactieven een uitkering krijgen en wordt het inkomensverschil tussen actieven en inactieven kleiner.
  • c. Als er meer actieven komen, betalen meer mensen loonbelasting en sociale premies. Hierdoor kunnen de premies omlaag.
  • d. Actieven houden dan meer nettoloon over.

  • 5a. Er zijn meer mensen die recht hebben op AOW, de uitgaven aan AOW stijgen, de gemiddelde leeftijd van de bevolking groeit. 
  • b. Op deze manier blijven mensen langer actief (en dus premie-betaler), en krijgen ze pas later recht op een AOW, dus zijn er minder inactieven. 

Slide 27 - Tekstslide

maken: opdracht 6 t/m 9
blz. 178 t/m 181
  • 6a. lager opgeleiden gaan vaar eerder aan het werk, werken dus langer. En daarbij doen ze vaak zwaarder werk, wat misschien niet meer goed te doen is op je 65e. 
  • b. mensen die vervolgonderwijs volgen beginnen pas op latere leeftijd met werken. 
  • c. In Duitsland mag je met pensioen als je een bepaald aantal jaren gewerkt hebt. 
  • d. Ze doen zwaarder werk, meer lichamelijk werk. 

  • 7a.  geen verandering, beide 2% erbij
  • b. denivellering, de hoge inkomens gaan procentueel minder belasting betalen
  • c. nivellering, € 200 is in procenten/ in verhouding voor lage inkomens meer dan voor hoge inkomens. 

  • 8. nivellerend. Ze krijgen allemaal eenzelfde bedrag, wat voor mensen met een laag inkomen in verhouding meer is. 

  • 9. 1. meer belasting.   /  groter  / denivellerend
  • 2. minder belasting /  groter  /  denivellerend. 

Slide 28 - Tekstslide

par. 6.3
Eerlijk zullen we alles delen?   
lesdoelen:
  • Je kunt uitleggen hoe de overheid de inkomens van actieven en inactieven herverdeelt.
  • Je kunt gevolgen van vergrijzing voor de AOW noemen.
  • Je kunt vaststellen wanneer er sprake is van nivellering of denivellering.


Slide 29 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 

paragraaf 6.4 maken
- theorie par. 6.4
- maken opdr. 2 t/m 6, 8, 9 en 11



Bijzonderheden
- volgende week proefexamen, zorg voor een rekenmachine! 
Planning deze week:
paragraaf 6.3, 6.4 en oefentoets


Slide 30 - Tekstslide

par. 6.4
Iedereen betaalt mee   
lesdoelen:
  • Je kunt uitleggen wat het draagkrachtbeginsel inhoudt.
  • Je kunt uitleggen wat het profijtbeginsel is en er een voorbeeld bij geven.
  • Je kunt uitleggen wat belastingontduiking is en twee problemen noemen die erdoor kunnen ontstaan.


Slide 31 - Tekstslide

draagkrachtbeginsel
blz. 182
draagkrachtbeginsel
mensen met een hoog inkomen betalen in verhouding meer belasting
--> als je wat meer kunt missen (draagkrachtiger bent), betaal je dus wat meer


maken: vraag 2 t/m 5, 6, 8, 9 en 11

Slide 32 - Tekstslide

maken: vraag 2 t/m 5, in tweetallen
fluisterend overleg, ong. 10 min
  • 2. Het draagkrachtbeginsel hoort bij een progressief belastingtarief.

  • 3. B (hoe hoger het inkomen, hoe meer belasting er in verhouding betaald moet worden)

  • 4 a. Bij € 20.000 € 3.600 (ca.)
  •   Bij € 40.000 € 4.200 (ca.)
  •   Bij € 60.000 € 2.900 (ca.)
  •   Bij € 80.000 € 1.500 (ca.)
  • b Bij inkomens hoger dan € 40.000 daalt de arbeidskorting. Hierdoor betaal je met een hoger inkomen meer belasting.


  • 5. Door het draagkrachtbeginsel staan mensen met een hoger inkomen een groter deel af dan mensen met lagere inkomens. Hierdoor worden de inkomensverschillen kleiner.




Slide 33 - Tekstslide

profijtbeginsel 
blz. 184
profijtbeginsel
je betaalt belasting omdat je ergens gebruik van maakt
--> bijv. wegenbelasting/ motorrijtuigenbelasting, omdat je een auto hebt en van de wegen gebruik maakt


maken: vraag 6, 8, 9 en 11

Slide 34 - Tekstslide

maken: vraag 6, 8, 9 en 11, in tweetallen
fluisterend overleg, ong. 10 min
  • 6. Bij de motorrijtuigenbelasting betaal je voor het gebruik van de autowegen (die de overheid aanlegt en onderhoudt).

  • 8 a. Bij rekeningrijden is sterker sprake van het profijtbeginsel: hoe meer je rijdt, hoe meer je betaalt. Bij de motorrijtuigenbelasting betaal je net zo veel als je veel of weinig rijdt.
  • b. eigen antwoord

  • 9a.  Johannes betaalt € 157 per kwartaal (= drie maanden).
  • Dat is € 157 ÷ 3 = € 52,33 per maand.
  • b. Belasting per jaar: € 157 × 4 =                 € 628
  • Brandstof per jaar: € 0,12 × 16.000 =       € 1.920 +
  • Kosten belasting / brandstof per jaar:  € 2.548
  • Kosten per kilometer: € 2.548 ÷ 16.000 = € 0,16


Slide 35 - Tekstslide

  • 11 a. Zo betalen we samen voor de collectieve voorzieningen waar we allemaal gebruik van kunnen maken.
  •  b. belastingfraude
  • c. - Als er mensen zijn die de belasting ontduiken, verliezen anderen de motivatie om wel belasting te betalen.
  • - Belastingontduiking kost de overheid jaarlijks miljarden euro’s.

Slide 36 - Tekstslide

Maken voor morgen 8e en 9e uur:
- vandaag: par. 6.4 afmaken: vraag 6, 8, 9 en 11
- oefentoets H6: ipad  (moet voldoende!)
- herhalingsopgaven via online 'planning'

Slide 37 - Tekstslide