Je weet hoe je een bijvoeglijk naamwoord spelt en je weet wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is. Je kunt de woorden met een ch, g, gg goed spellen.
Je weet wanneer je de puntkomma, aanhalingstekens gebruikt. Je weet wat een directe rede en indirecte rede is en de schrijfwijze is. Je kunt de woorden met een c, cc, ck, k of kk spellen.