H5 - spelling bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Hoofdstuk 5 - Spelling (blz. 154-155)

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Zijn er vragen/opmerkingen over het huiswerk?

Slide 4 - Open vraag


Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • kan je een bijvoeglijk naamwoord herkennen
  • weet je hoe je de lange en korte vorm spelt



Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Die gekke Tommy gooide zijn nieuwe iPhone zo in de grijze afvalbak.

Slide 6 - Open vraag


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn).

  • B1C is een leuke klas.
  • Die grappige Jonathan weet het altijd beter.
  • Ons vakantiehuis is prachtig.

Slide 7 - Tekstslide


Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Vaak komt er een -e achter het woord (lange vorm), maar niet altijd (korte vorm).

  • Een leuke klas / De klas is leuk.
  • De grappige jongen / De jongen is grappig.
  • Het prachtige vakantiehuis / Een prachtig vakantiehuis.

Slide 8 - Tekstslide


Wanneer kort? Wanneer lang (met -e)?







Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Een mooi meisje                      Een mooie jongen

Een groot huis                          Een grote flat

Waarom is dat?

Slide 9 - Tekstslide


Wanneer kort? Wanneer lang (met -e)?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Kort:
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord onzijdig is (een het-woord is)
     Een groot vakantiehuis // Een mooi gerecht
  • Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat.
     Die scholier is fantastisch. // Het huis is schitterend.

Lang:
  • Na het lidwoord ‘de’ en ‘het’.
     De grote jongen // Het mooie gerecht
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord mannelijk of vrouwelijk is (een de-woord is).
     Een leuke vriendin // Een fantastische show
  • Als er geen lidwoord voor een woord in het meervoud staat.
     Slimme leerlingen // Grote groepen

Slide 10 - Tekstslide


Hoe schrijf je de lange vorm?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
De lange vorm:
  • Zet een -e achter het woord: mooi, mooie / fijn, fijne


  • Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord: fris, frisse / glad, gladde / wit, witte
  • Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord: traag, trage / leeg, lege / dood, dode / zuur, zure.​
  • Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord: lief, lieve / naïef, naïeve / grijs, grijze / vlekkeloos, vlekkeloze

Slide 11 - Tekstslide


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Is het bijvoeglijk naamwoord een materiaal (stof), dan schrijf je het bijna altijd met -en.

  • De gouden beker
  • De papieren versie
  • Het katoenen shirtje
  • De wollen sjaal

Let op: bij 'moderne stoffen' en stoffen met een naam geleend uit een andere taal is er vaak geen uitgang met -en.

  • De plastic stoel
  • De suède jas
  • De corduroy broek

Slide 12 - Tekstslide


Aan de slag!




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Hoofdstuk 5 - Taalverzorging (blz. 154-155)
Grammatica - bijvoeglijk naamwoord

Opdracht 1 t/m 4

LET OP je percentage. Stel vragen als je fouten maakt die je niet begrijpt. 
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide


Wanneer schrijf je ch en wanneer g?
Sommige woorden schrijf je met ch, andere woorden met g. Je moet dit simpelweg leren door te lezen en te oefenen met spellen. Er zijn meer woorden met een g, dus onthoud vooral de woorden met ch.


Eén handige tip: hoor je een s voor de g-klank, dan schrijf je altijd sch.
Spelling -ch - g - gg

Slide 14 - Tekstslide


Wanneer schrijf je ch en wanneer g?
Er zijn vijf korte klinkers: a e i o u
Deze klinkers klinken kort in:
pak    wacht           leg     knecht
zit       dicht             rok     zocht           bus vrucht

Als je in een woord een gt-klank hoort na een korte klinker, dan schrijf je bijna altijd cht.


Spelling -ch - g - gg

Slide 15 - Tekstslide


Wanneer schrijf je ch en wanneer g?
 Er zijn verschillende tweeklanken: ei ij ui ie eu oe ou au
Deze klinken lang in:
plein   dreig       rijk      krijgt      ruik    buigt
ziek     vliegt      reuk   deugt     boek  ploegt

Als je in een woord een gt-klank hoort na een tweeklank, dan schrijf je bijna altijd gt.
Dus: als je geen korte klank hoort voor een gt-klank, dan schrijf je bijna altijd gt.



Spelling -ch - g - gg

Slide 16 - Tekstslide


Wanneer schrijf je ch en wanneer g?
- Sommige woorden schrijf je met ch, andere woorden met g. Je moet dit simpelweg leren door te lezen en te oefenen met spellen. Er zijn meer woorden met een g, dus onthoud vooral de woorden met ch.
- Eén handige tip: hoor je een s voor de g-klank, dan schrijf je altijd sch.

- Als je in een woord een gt-klank hoort na een korte klinker, dan schrijf je bijna altijd cht.
- Als je in een woord een gt-klank hoort na een lange klinker, dan schrijf je bijna altijd gt.
- Als je in een woord een gt-klank hoort na een tweeklank, dan schrijf je bijna altijd gt.
Spelling -ch - g - gg

Slide 17 - Tekstslide


Aan de slag!




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Hoofdstuk 5 - Taalverzorging (blz. 154-155)
Grammatica - bijvoeglijk naamwoord

Opdracht 5

LET OP je percentage. Stel vragen als je fouten maakt die je niet begrijpt. 
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk

Slide 19 - Tekstslide

Ik kan (stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden correct spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Ik kan woorden met g, gg en ch goed spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Huiswerk
Hoofdstuk 5 - Spelling (blz. 154-155)

Bijvoeglijk naamwoord
Opdracht 1 t/m 5

Slide 22 - Tekstslide