Woordenschat: beeldspraak - vergelijking, metafoor en personificatie

Woordenschat H1 (blz. 24-27)
Beeldspraak-Vergelijking

                          
Ik zit mij voor het vensterglas 
onnoemlijk te vervelen. 
Ik wou dat ik twee hondjes was, 
dan kon ik samen spelen.                                                            
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat H1 (blz. 24-27)
Beeldspraak-Vergelijking

                          
Ik zit mij voor het vensterglas 
onnoemlijk te vervelen. 
Ik wou dat ik twee hondjes was, 
dan kon ik samen spelen.                                                            

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

beeldspraak
altijd figuurlijk

soorten: 
* vergelijking (met als)
metafoor
personificatie

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een vergelijking?

Slide 6 - Woordweb

Vergelijkingen
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)               en             het beeld (b)
Quinten en Tristan (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Tussen object en beeld is een overeenkomst
Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 7 - Tekstslide

Nog een paar voorbeelden van vergelijkingen:   
- Die man lijkt wel een beer!

- Lachen als een boer die kiespijn heeft. 

- Hij ging er als een haas vandoor. 

Slide 8 - Tekstslide

En nog een paar...
– Je kamer lijkt wel een slagveld.   

– Wat een schat van een kind hebben jullie toch!  

- De zon schijnt alsof we in Frankrijk met vakantie zijn.

Slide 9 - Tekstslide

vormen van vergelijking

Wesley is een beer van een jongen
Wesley lijkt wel een beer
Wesley is net een beer
Wesley is zo sterk als een beer

Slide 10 - Tekstslide

huiswerk bespreken

maken opdracht 1 en  2 (blz. 24-25)

Slide 13 - Tekstslide

opdracht 1 (blz. 24)
zo bang als een wezel        zo blind als een mol
zo doof als een kwartel          zo fris als een hoentje
zo gezond als een vis           zo nijdig als een spin
zo slim als een vos               zo sterk als een beer
zo vrij als vogel                      zo ziek als een hond

Slide 14 - Tekstslide

aan de slag!

opdracht 3 t/m 6 (blz. 26-27)
niet af?
huiswerk voor morgen!!

Slide 15 - Tekstslide

Woordenschat H2 (blz. 54-57)

Beeldspraak:
metafoor 
en 
personificatie

Slide 16 - Tekstslide

bijzondere vergelijkingen
Bj een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (O) en het beeld (B)

Bij een metafoor vallen object en beeld samen
Je vervangt het object door het beeld
Bij een personificatie geef je een voorwerp menselijke eigenschappen (je vergelijkt het met een mens).

Slide 17 - Tekstslide

Beeldspraak
Vergelijkingen, metaforen en personificaties zijn vormen van beeldspraak.  Je gebruikt het beeld om iets te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd 
figuurlijk bedoeld.

Slide 18 - Tekstslide

Metafoor: het object weglaten en vervangen door het beelld
 Niemand wil vriendin zijn met zo’n heks (b). 
 We staan op de drempel (b) van een nieuwe tijd.
Je (o) bent een rund (b) als je met vuurwerk stunt.

Ook werkwoorden kunnen een metafoor zijn:   
Jikke vliegt (b) door al die spannende boeken.


Slide 19 - Tekstslide

Spreekwoorden en uitdrukkingen
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen:    

Kleine potjes hebben grote oren (b). =  
Appels met peren vergelijken (b) = 
Kinderen horen alles (o).  
een overeenkomst zoeken tussen twee zaken die niet met elkaar te vergelijken zijn (o).   

Slide 20 - Tekstslide

Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon:    

  • Het schip danste op de golven
  • Het dansende schip  = personificatie
  • De kleuren spreken
  • De storm huilde om het huis.
  • De wind fluistert zacht jouw naam. 

Slide 21 - Tekstslide

Waarom metaforen?
Iedereen gebruikt metaforen, ook in de politiek! Luister naar Lubach en 
schrijf minimaal 5 metaforen op:

Slide 22 - Tekstslide

Zo meen ik dat ook jij bent  
 
zoals de koelte 's nachts langs lelies  
en langs rozen  
als wit koraal en parels diep in zee  
zoals wat schoon is rustig schuilt  
maar straalt wanneer ik schouwen wil  
zo meen ik dat ook jij bent  
als melk  
als leem  
en 't bleke rood van vaal gesteent  
of porselein  
zoals wat ver is en gering  
en lang vergeten voor het oud is  
zoals een waskaars en een koekoek  
en een oud boek en een glimlach  
en wat onverwacht en zacht is en het eerste  
en wat schuchter en verlangend en vrijgevig  
gaaf maar broos is  
zo meen ik dat ook jij bent  
Jan HanloZo meen ik dat ook jij bent – Jan Hanlo
Zo meen ik dat ook jij bent  
 
zoals de koelte 's nachts langs lelies  
en langs rozen  
als wit koraal en parels diep in zee  
zoals wat schoon is rustig schuilt  
maar straalt wanneer ik schouwen wil  
zo meen ik dat ook jij bent  
als melk  
als leem  
en 't bleke rood van vaal gesteent  
of porselein  
zoals wat ver is en gering  
en lang vergeten voor het oud is  
zoals een waskaars en een koekoek  
en een oud boek en een glimlach  
en wat onverwacht en zacht is en het eerste  
en wat schuchter en verlangend en vrijgevig  
gaaf maar broos is  
zo meen ik dat ook jij bent  
                                                                                                                             Jan Hanlo

Slide 23 - Tekstslide

huiswerk

van h2 woordenschat 
maken we 
ALLE opdrachten:
1 t/m 4

Slide 24 - Tekstslide

metaforen in spreekwoorden (opdr. 3)
  1. Wie de schoen past, trekke hem aan.
  2. Het loopt met een sisser af.
  3. Hij heeft een gat in zijn hand.
  4. Ze trekt zich de haren uit het hoofd.
  5. Ze draagt het hart op de tong.
  6. De laatste loodjes wegen het zwaarst.
  7. Het mes snijdt aan twee kanten.
  8. Dat is het neusje van de zalm.
  9. Hij gooit er met de pet naar.
  10. Ze haalt me de woorden uit de mond.

Slide 25 - Tekstslide