5H - L2 P1- (geslacht) zelfstandige naamwoorden + woordenschat

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Periode 1
SO examenidioom 1

Schrijven: 
- schrijftoets met papieren hulpmiddelen
- schrijftoets met digitale hulpmiddelen






-

Slide 2 - Tekstslide

bundel examenidioom

Learnbeat
- basisgrammatica herhalen
- schrijfvaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

De geslachten van de zelfstandige naamwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

der
woorden die zijn afgeleid van de stam van een werkwoord

beginnen - der Beginn
einsetzen - der Einsatz
ablaufen - der Ablauf

Slide 6 - Tekstslide

woorden die eindigen op:
- ung  (die Wohnung)
- keit  (die Möglichkeit_
- heit   (die Gesundheit)
- tät   (die Universität)
- schaft  (die Gefangenschaft)

en de meeste woorden op -e

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Der, die oder das?

Freunde
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quizvraag

Der, die oder das?
Bett
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quizvraag

Der, die oder das?
Freitag
A
der
B
das
C
die

Slide 13 - Quizvraag

der, die oder das?

Königin

A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

der, die oder das?
Chatfreundin
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

... Sommer
A
die
B
der
C
das

Slide 17 - Quizvraag

... Sauberkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

Unterhalt
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

die Ehe
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quizvraag

... Mannschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

... Lehrer
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quizvraag

... Glück
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quizvraag

Entwicklung
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quizvraag

Nesthäkchen
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quizvraag

Gesellschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

Kumpel
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quizvraag

Beziehung
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quizvraag

Alltag
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quizvraag

Umfeld
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quizvraag

Pate
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Wat is het geslacht van ...?
.... Straßenhund

Slide 34 - Open vraag

Wat is het geslacht van ...?
.... Gartenhaus

Slide 35 - Open vraag

Wat is het geslacht van ...?
.... Wurstbrot

Slide 36 - Open vraag

Plaats het woord bij 'der, die (v), das of die (mv)'
Plaats de volgende 17 woorden in de juiste vak.
der
(m)
die
(v)
das
(o)
Mehrzahl
Bundeskanzlerin
Einkauszentrum
Gesundheit
Eltern
Hamster
Wind
Herbst
Wiederholung
Blume
Blumen
Seen
Farbe
Kind
Krankenhaus
Polizist
Dorf
Lampen

Slide 37 - Sleepvraag

Lernziele
Wat moet je kunnen?
1. Je weet wat een lidwoord en een zelfstandig naamwoord is. 
2. Je weet welke woorden het lidwoord ‘der’ krijgen.
3. Je weet welke woorden het lidwoord ‘die’ krijgen.
4. Je kent o.a. de uitgangen –ung, -in, -heit en -keit als woordeinde voor vrouwelijke woorden.
5. Je weet welke woorden het lidwoord ‘das’ krijgen.
6. Je weet dat het woordeinde ‘-chen’ een verkleinwoord is en het lidwoord ‘das’ krijgt.
Je kent een aantal uitzonderingen op de regels, bijvoorbeeld Junge en Nacht.

Slide 38 - Tekstslide


A

Slide 39 - Quizvraag

auf wiedersehen

Slide 40 - Tekstslide