Week 40 Nederlands 3 havo

Nederlands 3 havo week 40
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 3 havo week 40

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Tekstslide

Week 40  28 september t/m
 5 oktober 2020

  • Huiswerk week 40: inleveren 5 oktober september (Lesson Up)
  • Deze week controle leesboeken op niveau
  • Oefenen in de les met woordenschat
  • Vervolg lezen, fictie, spelling en woordenschat
  • Code LessonUp: fafoz
  • Code Kern: J1KR-99AZ
  • Leestoets: dinsdag 13 oktober (agenda). Hoofdstuk 2, 3 en 4 + woordenschat

Slide 4 - Tekstslide

Woorden van week 40
Streven: doel
Blootstellen: in aanraking komen met
Welzijn: toestand waarin je het goed hebt en je goed voelt
Op grote schaal: in grote hoeveelheden
Herbebossing: het aanplanten van nieuwe bossen

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat (drillster)
Opdracht

Maak 5 zinnen, waaruit blijkt dat je weet wat het woord betekent.

De zinnen maken we in de les!

Slide 6 - Tekstslide

PTD rapportperiode 1 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toets-vorm
Leerstof/  Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
101
PW
Lezen + woordenschat en theorie lezen
45 min
3
Nee
102
SO
Herhaling taalverzorging (spelling totaal)
45 min
1
Nee
104
SO
Boekentoets (2 boeken)
45 min
1
Nee

Slide 7 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week:

  • leer je hoe je de betrouwbaarheid van de auteur kunt controleren.
  • leer je hoe je werkwoorden moet spellen.
  • leer je wat vorm en inhoud (fictie) zijn en hoe je de kenmerken herkent.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling vorige week
Kernwoorden:

Betrouwbaarheid van bronnen.
Vorm en inhoud bij fictie
Spelling van werkwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Controleer je huiswerk van week 39. De antwoorden staan aan het eind van de les!

Slide 12 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 13 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Je weet hoe je de kritisch kunt kijken naar de vindplaats van een tekst. Daarnaast is het belangrijk om ook kritisch naar de betrouwbaarheid van de auteur te kijken. Als de auteur van een tekst niet betrouwbaar is, is zijn tekst dat ook niet.

Om te beoordelen of een auteur betrouwbaar is, moet je ten eerste kijken naar het belang van de auteur. Je onderzoekt dan of de auteur er een persoonlijk belang bij heeft om een bepaalde boodschap te verspreiden. Dit kan een politiek, maar ook een commercieel belang zijn. Een auteur kan je bijvoorbeeld willen overtuigen van zijn eigen politieke standpunt, of misschien wil hij je wel iets verkopen. Wanneer een auteur een eigen belang heeft bij het verspreiden van een bepaalde boodschap, is hij niet neutraal. Een niet-neutrale auteur is minder betrouwbaar dan een neutrale auteur.



Slide 14 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Een voorbeeld: sigarettenproducenten hebben er baat bij dat mensen hun producten blijven verkopen. Ze zullen daarom minder snel berichten over de negatieve gezondheidseffecten van roken. Ze zijn niet neutraal. Het Trimbos-instituut is een onafhankelijke organisatie die kennis deelt over psychische problemen en verslaving. De informatie die zij publiceren over de effecten van roken is neutraal: zij hebben er geen baat bij de gezondheidseffecten positief of juist zeer negatief af te beelden. 

Belangen kunnen ook van politieke aard zijn. Een politieke partij die misdaad harder wil aanpakken, zal eerder praten over gemeenten waarin de misdaadcijfers zijn gestegen dan over gemeenten waarin de criminaliteit juist is afgenomen. 

Slide 15 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Om te bepalen of de auteur een bijzonder belang heeft bij de tekst, is het belangrijk om meer te weten te komen over zijn achtergrond. Soms staat dit vermeld bij een artikel. Achter de naam van de auteur staat dan de functie die hij heeft, bijvoorbeeld ‘CEO bij Missie 2048’ of ‘voorzitter Dorpsbelang Loppersum’. Vaak staat het echter niet vermeld. Dan zul je zelf op zoek moeten gaan naar meer achtergrondinformatie over de auteur.

Slide 16 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Naast het belang van de auteur, moet je ook kijken naar de deskundigheid van de auteur. In praatprogramma’s als De Wereld Draait Door zitten allerlei mensen aan tafel en mogen hun zegje doen over de verschillende onderwerpen. Maar ze hebben vaak niet van alle onderwerpen even veel verstand.
Als je eenmaal hebt achterhaald wie de auteur van de tekst is, dan is het goed om na te gaan of deze auteur ook een autoriteit is op het gebied waarover hij of zij schrijft. Wanneer een auteur verstand heeft van het onderwerp waarover hij schrijft, noem je de auteur deskundig.


Slide 17 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Deskundigheid kan voortkomen uit drie dingen. Ten eerste kan een auteur een bepaalde opleiding gedaan hebben die relevant is voor het onderwerp. Ten tweede kan een auteur deskundig zijn dankzij de werkervaring die hij heeft opgedaan. Als laatste kan een auteur een ervaringsdeskundige zijn. Dat betekent dat hij zelf heeft meegemaakt waarover hij schrijft.

Neem een onderwerp als het basisonderwijs. Een onderwijskundige heeft jarenlang geleerd over hoe je het onderwijs het beste kunt inrichten. Een docent die al twintig jaar voor de klas staat, weet dankzij zijn vele werkervaring wat in de praktijk wel of niet werkt. Ouders van schoolgaande kinderen maken het reilen en zeilen op een basisschool van dichtbij me een zijn zo ervaringsdeskundige.

Slide 18 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Kortom: een auteur is betrouwbaar wanneer hij neutraal én deskundig is. 


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Lezen/maken
  • Lees de tekst op bladzijde 18
  • Maak opdracht 1 t/m 4 bladzijde 19
  • Maak drillster 1 en 2
  • Extra uitdaging: opdracht 7 bladzijde 21


Slide 21 - Tekstslide

Inleveren huiswerk

Slide 22 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 23 - Open vraag

8. Vorm en inhoud
Als je fictie leest, weet je: de schrijver heeft lang en goed nagedacht over deze tekst. Hij heeft nagedacht over wat én hoe hij het zou opschrijven; over de inhoud en de vorm.
Kortgezegd is de vorm van een tekst hóe iets is opgeschreven en de inhoud wát er is opgeschreven. Vorm en inhoud vormen samen het werk. De manier waarop de twee gecombineerd worden, bepaalt hoe het uiteindelijke werk eruit komt te zien.

Slide 24 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Literaire teksten kunnen vele vormen aannemen. Je kunt dan ook allerlei vormkenmerken onderscheiden: is de tekst lang, kort, is er een ik-verteller of een auctoriale verteller? Een belangrijk onderscheid op hoofdniveau, is het verschil tussen proza en poëzie.

Wanneer iets een lopende tekst is, noemen we het proza. Dit betekent dat je een stuk tekst hebt dat over de hele breedte van het papier of scherm loopt. Alleen bij nieuwe alinea’s of hoofdstukken wordt de tekst afgebroken om op een nieuwe regel te beginnen. Bij proza zie je daarom weinig witregels en weinig ‘leeg’ papier.
Bij poëzie zie je juist veel wit op het papier. De tekst loopt niet over de hele breedte van de tekst, maar de regels worden afgebroken. Waar die afbrekingen plaatsvinden, heeft de schrijver bepaald.

Slide 25 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Bij poëzie zie je juist veel wit op het papier. De tekst loopt niet over de hele breedte van de tekst, maar de regels worden afgebroken. Waar die afbrekingen plaatsvinden, heeft de schrijver bepaald.

Bij proza zie je daarom weinig witregels en weinig ‘leeg’ papier.
 

Slide 26 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Voor de inhoud van teksten onderscheiden we drie hoofdgenres: epiek, lyriek en dramatiek.
Epiek is de benaming voor alle verhalende teksten. Deze teksten noemen we ook wel epische teksten. Een tekst is verhalend wanneer er personages zijn die handelingen verrichten en er gebeurtenissen plaatsvinden. Epische teksten kunnen zowel de vorm van proza als de vorm van poëzie aannemen. Tegenwoordig zijn de meeste epische teksten in prozavorm geschreven, maar vroeger waren bijna epische teksten in dichtvorm geschreven.

Slide 27 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Bij lyriek staat gevoel centraal. Het zijn teksten waarin enkel een gevoel wordt uitgedrukt. In lyrische teksten gebeurt eigenlijk ‘niets’: er komen geen handelingen in voor en er verstrijkt ook geen tijd. Dit is het grote verschil met dramatische teksten.
Het laatste genre is dramatiek. Dramatische teksten zijn voor het toneel bedoeld. Dramatische teksten bestaan voor het grootste deel uit dialoog. Dit is tekst die gesproken wordt door de personages. Soms wordt de dialoog nog aangevuld met instructies, zoals ‘het personage gooit een vaas kapot’. Het menselijk conflict staat centraal in dramatische teksten.

Slide 28 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Vorm en inhoud staan niet los van elkaar. Ze zijn van elkaar afhankelijk. Keuzes op het gebied van vorm hebben invloed op de inhoud, in andersom. De ene inhoud leent zich beter voor een bepaalde vorm dan de andere. Wil je iemand de liefde verklaren, dan ligt het meer voor de hand om een gedicht te schrijven dan een toneelstuk dat drie uur duurt. Wat je wilt schrijven, bepaalt dan dus hoe je het opschrijft.

Omgekeerd legt de vorm beperkingen op aan de inhoud. Als je een sonnet schrijft, dan heb je maar veertien regels tot je beschikking om je gedachtes in uit te drukken. En dan moet je er ook nog aan denken dat bepaalde regels op elkaar moeten rijmen. Je moet dan dus goed nadenken over de woorden die je kiest.

Slide 29 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Kortom: Een literaire tekst is de combinatie van de gekozen vorm en inhoud.

Slide 30 - Tekstslide

Lezen/maken
  • Lees de tekst op bladzijde 34
  • Maak opdracht 6 t/m 9 bladzijde 37
  • Drillster 1 en 2


Slide 31 - Tekstslide

Inleveren huiswerk

Slide 32 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 33 - Open vraag

Spelling werkwoorden
Voor spelling gebruik je de syllabus die je van je docent hebt gekregen. Op pagina 6 t/m 10 staat de uitleg van de verschillende onderwerpen. Het is vooral herhaling van vorig jaar.

Slide 34 - Tekstslide

Spelling, lezen & maken
  • Lees de uitleg op bladzijde 6 t/m 10
  • Maak opdracht 5 t/m 8 op bladzijde 13 en 14


Slide 35 - Tekstslide

Inleveren huiswerk

Slide 36 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 37 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 38 - Open vraag

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • Weet je hoe je de betrouwbaarheid van een auteur kunt controleren?
  • Weet je weer welke regels gelden bij het spellen van werkwoorden?
  • Kun je de verschillende kenmerken van vorm en inhoud herkennen (fictie)?

Slide 39 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Week 39

Slide 40 - Tekstslide

Betrouwbaarheid bronnen opdracht 6 
6 a Het artikel gaat over de opwarming van de aarde.
 b Bijvoorbeeld: Het IPCC is het Intergovernmental Panel on Climate Change. Het is een deel van de Verenigde Naties met als taak om beleidsmakers wetenschappelijk advies te geven over klimaatverandering.
 c Bijvoorbeeld: Een halve graad opwarming voor de wereld als geheel betekent niet dat het op elke plek ter wereld maar een halve graad warmer wordt. Op de polen en boven land warmt de lucht sneller op.
 d Correctie: Het antwoord op deze vraag is niet te vinden in de ingekorte versie van het artikel die in het boek staat.

Slide 41 - Tekstslide

Betrouwbaarheid bronnen opdracht 7
7 a Bijvoorbeeld: Ja, want in het IPCC zitten naar mijn idee mensen die echt verstand van zaken hebben en die niet werken uit eigenbelang.
  Of: Nee, want ik denk dat deze mensen niet neutraal kijken naar het onderwerp ‘klimaatverandering’. Ze proberen de opwarming van de aarde tegen te gaan, dus ik verwacht dat ze alleen onderzoeksresultaten zullen melden die aansluiten bij hun eigen standpunt en hun eigen doel.
 b Te beoordelen door de docent.

Slide 42 - Tekstslide

Betrouwbaarheid bronnen opdracht 8 
Klassikaal bespreken

Slide 43 - Tekstslide

Spelling opdracht 1 bladzijde 11
1 beweert, vind
2 behandelt, behoud, biedt
3 squasht, surft, wordt
4 aanraadt, houd
5 Word, verandert
6 controleert, passeert
7 e-mailt, reist
8 vindt

Slide 44 - Tekstslide

Spelling opdracht 1 bladzijde 11
9 kapseisde, raakten, verdronken

10 meldde, uitbreidde

11 woedde, legde, verwoestte

12 dreigden, zouden

13 verbrijzelden, roofden

14 barbecueden, verbrandden, oplette

15 Berispte, vloekte

16 blowde, castte

Slide 45 - Tekstslide

Spelling opdracht 1 bladzijde 11
17faxte, eiste

18 smachtten, brandde

19 Claimde, gebruikte

20 frankeerde, stuurde

21 miezerde, stroomt

22 poetst, glanst // poetste , glansde

23 schrikken (af), veroorzaken) // schrikten (af), veroorzaakten

24 stortte (neer), leidde

Slide 46 - Tekstslide

Spelling opdracht 2 bladzijde 12
1 bn – gestorte, vd – gehaald
2 gw – Word, gw – vertrouw, bn – mislukte
3 bn – winkelend(e), bn – verlichte, bn – geboeid, bn – fascinerend
4 bn – stinkende, vd – opgediend
5 od – Dansend, bn – winnende, vd – gehuldigd
6 bn – vergrote, od – schitterend
7 bn – gestuurde, od – scheldend
8 gw – Verraad, vd – gewaardeerd
9 vd – gedoucht, vd – geplonsd
10 bn – bereide, vd – geserveerd

Slide 47 - Tekstslide

Spelling opdracht 2 bladzijde 12
11 vd – uitgenodigd, pvtt – wordt, vd – geopend

12 pvtt – trachtte, inf – overtuigen, vd – gewerkt

13 bn – gestrande, vd – aangespoeld

14 od – Werkend, pvvt – viel, bn – verplichte

15 pvvt – sprak (toe), bn – overleden, bn – troostende, od – bemoedigend

16 bn – gekochte, vd – verwelkt

17 bn – geëmailleerde, vd – beschadigd

18 pvvt – duwden, bn – gehate, pvvt – haalden

19 vd – verrast, pvvt – hoorden, bn – bekritiseerde, vd – opgestapt

20 od – Staande, pvvt – aarzelde, pvvt – stapte, bn – stromende

Slide 48 - Tekstslide

Spelling opdracht 3 bladzijde 12
Klassikaal bespreken

Slide 49 - Tekstslide

Spelling opdracht 4 bladzijde 13
1. Wordt
2. vindt
3. schud
4. Verblijd
5. woedt
6. luistert
7. antwoordt
8. leidt

Slide 50 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud opdracht 1 
1 a Pluk de dag is een voorbeeld van epiek. De zee is een voorbeeld van lyriek.
 b In Pluk de dag is er sprake van een verhaal, waarin de ik-persoon ontdekt dat de deksels op andere potjes passen. Er gebeurt dus iets, hoe klein ook.
  In De zee is er geen sprake van een verhaal, er wordt alleen een gevoel overgebracht.
 c De titel van het gedicht betekent dat je moet genieten van vandaag. De ik-figuur in het gedicht doet dit door zich te verwonderen over de deksel van het ene potje dat ook op het andere potje past.

Slide 51 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud opdracht 2, 3 en 4
2 Bij proza heb je een doorlopende tekst die alleen beperkt wordt door de breedte en lengte van de pagina. Bij poëzie kiest de dichter ervoor om regels eerder af te breken dan noodzakelijk, om een bepaald effect te bereiken.
  

3 a ‘Wat een drama!’ betekent dat iets erg slecht ging. Ook kan het betekenen dat mensen ergens heftig op reageerden en dat er veel emoties in het spel waren.
 b Met de term ‘drama’ wordt verwezen naar het menselijk conflict waar de dramatiek zich op richt. Dat menselijk conflict zorgt vaak ook voor heftige reacties en emoties.


4 Te beoordelen door de docent.


Slide 52 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud opdracht 5
5 Van Ostaijen gebruikt het formaat en de dikte van woorden om de lading van de woorden te benadrukken. De ‘BOEM PAUKESLAG’, is groot, dik en met hoofdletters weergegeven om het harde geluid van de paukenslag over te kunnen brengen. Ook in de volgende regels, met woorden die steeds groter worden, laat Van Ostaijen het idee van volume zien in het formaat van de woorden.

Slide 53 - Tekstslide

Weektaak 40 afgerond

Slide 54 - Tekstslide