B&F, werkwoordspelling 29-3

Spelling - werkwoorden
Maandag 29 maart
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling - werkwoorden
Maandag 29 maart

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen? 
1. Eerst 10 werkwoorden zelf typen
2. Daarna 20 meerkeuze vragen met werkwoorden. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vlokken schuim (kleven v.t.) in mijn haren.

Slide 4 - Open vraag

Waarom (luiden t.t.) de klokken toch zo?

Slide 5 - Open vraag

Wat (doen v.t.) je broer daar zo lang?

Slide 6 - Open vraag

Wie (poetsen v.t.) gisteren je schoenen?

Slide 7 - Open vraag

’s Zaterdagsmiddags (wieden t.t.) ik mijn tuintje.

Slide 8 - Open vraag

De dokter (verbinden t.t.) de snijwond.

Slide 9 - Open vraag

Vader heeft ons het roken (verbieden).

Slide 10 - Open vraag

(Herinneren t.t.) Kees zich niet wat hij beloofd heeft?

Slide 11 - Open vraag

De hond (wennen v.t.) spoedig aan de nieuwe eigenaar.

Slide 12 - Open vraag

Als ik jarig ben, (noden t.t.) ik al mijn vriendjes op mijn feest.

Slide 13 - Open vraag

De juf (herhalen t.t.) de zin nog één keer.
A
herhaald
B
herhaaldt
C
herhaalt
D
herhaal

Slide 14 - Quizvraag

(Hebben v.t.) jij de brieven al gepost?
A
Heb
B
had
C
hadt
D
heeft

Slide 15 - Quizvraag

Veel kinderen (spellen t.t.) het woord ‘methode’ fout.
A
spelt
B
spelden
C
spellen
D
spelen

Slide 16 - Quizvraag

(Ontfermen t.t.) je vader zich over dat verdwaalde hondje?
A
ontfermt
B
ontfermd
C
ontfermdt
D
ontfermen

Slide 17 - Quizvraag

Daarmee (schaden v.t.) hij zijn gezondheid.
A
schade
B
schaadt
C
schaade
D
schaadde

Slide 18 - Quizvraag

Gisteravond (scheren) de zwaluwen over het water.
A
scheren
B
scheerde
C
scheerten
D
scheerden

Slide 19 - Quizvraag

De bakker (kneden t.t.) het deeg.
A
kneed
B
kneedt
C
knee
D
kneden

Slide 20 - Quizvraag

Heb je alle getallen (vermenigvuldigen)?
A
vermenivuldigen
B
vermenigvuldigt
C
vermenigvuldigd
D
vermenigvuldigde

Slide 21 - Quizvraag

Harry (klappertanden t.t.) van de kou.
A
klappertant
B
klappertand
C
klappertandde
D
klappertandt

Slide 22 - Quizvraag

Harry (klappertanden v.t.) van de kou.
A
klappertandt
B
klappertande
C
klappertandde
D
klappertante

Slide 23 - Quizvraag

Gisteren .... (haasten) ik me naar de schoolbus
A
haasten
B
haastte
C
haaste
D
haastde

Slide 24 - Quizvraag

Karel heeft vandaag hard ... (werken)
A
werkt
B
gewerkd
C
werkte
D
gewerkt

Slide 25 - Quizvraag

Het was vorig jaar erg koud. Zo koud dat het zelfs .... (vriesen)
A
vriesde
B
vrieste
C
vroor
D
vroorde

Slide 26 - Quizvraag

De ... (lopen) route was erg mooi en we zagen veel bloemen
A
gelopen
B
gelopende
C
geloppen
D
gelopene

Slide 27 - Quizvraag

Bram zijn moeder was aan de telefoon dus heeft hij de soep .... (roeren)
A
geroert
B
geroeren
C
geroerdt
D
geroerd

Slide 28 - Quizvraag

Hij ... (veroveren.) het laatste snoepje in de winkel (t.t)
A
veroverd
B
verovert
C
veroverde
D
veroverdt

Slide 29 - Quizvraag

Ik ... (herinneren) pas gisteren dat ik mijn huiswerk was vergeten in te leveren
A
herinnerde
B
herinner
C
herinnerte
D
herinnerd

Slide 30 - Quizvraag

Wij ... (fietsen) langs een hele lang rivier (v.t)
A
fietsten
B
fietstten
C
fietsen
D
fietste

Slide 31 - Quizvraag

De oude .... (verslijten) broeken geef ik aan mijn neefje
A
verslijtte
B
verslijten
C
versleetten
D
versleten

Slide 32 - Quizvraag

We verveelde ons dus toen hebben we het gras maar ... (maaien)
A
gemaaid
B
gemaait
C
gemaaidt
D
gemaaiit

Slide 33 - Quizvraag

het is echt .... (gebeuren)! Ik heb de prijs gewonnen
A
gebeurdt
B
gebeurt
C
gebeurd
D
gebeurde

Slide 34 - Quizvraag

Hoe vond je de les gaan?
A
Goed
B
Moeilijk
C
Makkelijk
D
Anders

Slide 35 - Quizvraag