20231204

Good morning! 
Happy Monday...

Please have a seat, we will start at 08:30.


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Good morning! 
Happy Monday...

Please have a seat, we will start at 08:30.


Slide 1 - Tekstslide

20231204
08.30

09.15
10:15
10:30

11:00
12:00
12:45
13:30
14:30
 

Taal

Gym
Eten en drinken
Spelling

Rekenen
Pauze
Begrijpend lezen
Unit
Naar huis
Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Mijn brief aan jou, jouw huis.


Verleden tijd van zwakke werkwoorden op d/t
Zij leidt het paard. Gisteren leidde zij het paard.


Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.
Of is de jas van jou?

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.
Of is de jas van jou?

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.
Of is de jas van jou?
Is het toch jouw jas?

Slide 13 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.
Of is de jas van jou?
Is het toch jouw jas?

Slide 14 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.
Of is de jas van jou?
Is het toch jouw jas?

Slide 15 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.
Of is de jas van jou?
Is het toch jouw jas?

Slide 16 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Ik loop door de school.
Dat is mijn jas.
Of is de jas van jou?
Is het toch jouw jas?
De jas is van haar. Zij heeft de jas gekregen van hem. Hij heeft de jas aan haar gegeven. Wij vinden de jas mooi.
Dat is haar jas. Haar broer heeft de jas gegeven. Het meisje is zijn zus. Onze jassen lijken op jullie jassen. 

Slide 17 - Tekstslide

Persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Kan je het door een naam vervangen?
(Zonder 's)
Van wie is het?
Schrijf een korte brief aan een klasgenoot.
Beschrijf je huis. Gebruik minstens 6 bezittelijke en 6 persoonlijke voornaamwoorden. Stel ook vragen over het huis van je klasgenoot.
De jas is van haar. Zij heeft de jas gekregen van hem. Hij heeft de jas aan haar gegeven. Wij vinden de jas mooi.
Dat is haar jas. Haar broer heeft de jas gegeven. Het meisje is zijn zus. Onze jassen lijken op jullie jassen. 
Klaar? Uitwisselen en samen controleren

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

 Rekensprint
10 minuten, stil werken.
Klaar? Maak het werkblad dat je vorige week hebt uitgekozen.
Klaar?

Slide 20 - Tekstslide

Pakjesboot 12 is onderweg naar Nederland. De boot vaart 20 km per uur. Hoeveel minuten doet de boot over 4 km? 

Slide 21 - Tekstslide

In de kruidnotenfabriek worden veel kruidnoten gebakken. Voor l kilo kruidnoten wordt 1,5 liter water gebruikt. Hoeveel liter water is er nodig voor 30 kilo kruidnoten? 

Slide 22 - Tekstslide

In het grote pietenhuis zijn nu 350 pieten. 20%van de pieten werkt in de inpakkamer. Hoeveel
pieten zijn dat? 

Slide 23 - Tekstslide

Spelling
Maak bladzijde ....


Klaar? spellingoefenen.nl

Slide 24 - Tekstslide

Bedenk zelf een verhaaltjessom met 20% er in.
Bedenk zelf een verhaaltjessom met 2,5 erin.
Bedenk zelf een verhaaltjessom met "een kwart" erin.
Bedenk nog meer verhaaltjessommen met % en breuken.
  1. Schrijf op een kladblaadje eerst de som.
    Bijvoorbeeld: 20% van 500 = 100
  2. Verzin het verhaaltje bij de som.
    Bijvoorbeeld: 20% van de pieten heeft zich verslapen. In het pietenhuis wonen 500 pieten. Hoeveel pieten waren te laat aan het ontbijt?
  3. Schrijf 3 antwoorden. 2 foute en 1 goede.
    Bijvoorbeeld: ☐ 20 pieten; ☐ 100 pieten; ☐ 400 pieten.

Slide 25 - Tekstslide