Oefentoets Grammatica H1 t/m H6

Grammatica eindtoets

Nieuw Nederlands 5de editie

3vwo

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica eindtoets

Nieuw Nederlands 5de editie

3vwo

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen Eindtoets
  1. Functies van de bijzinnen
  2. Samentrekking
  3. Inversie
  4. Ambiguïteit
  5. Lastige woordsoorten in samengestelde zinnen

    
    
      
Dit wordt getoond in de gedeelde les die leerlingen zelfstandig kunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
 
   
   
   

   
   
   
     
       
       
     
   
 

   
   

   
   
     
       Het schrijven van getallen
     
   

   
   
      In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
   

 
 
 
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Aa

Slide 2 - Tekstslide

1. Functies van bijzinnen

In de grammatica kennen we hoofdzinnen en bijzinnen. Hoofdzinnen bevatten de hoofdboodschap van een zin; bijzinnen vervullen de functie van een zinsdeel in de hoofdzin. Om de functie van de bijzin te achterhalen, stel je dezelfde vraag als wanneer je de functie van een zinsdeel wil achterhalen.    

Slide 3 - Tekstslide

Ik ben wel klaar met dit jaar, maar ik moet nog drie weken doorzetten.
Uitleg
Dit is een samengestelde zin met twee hoofdzinnen.
A
Deze zin heeft een ow-bijzin.
B
Deze zin heeft een lv-bijzin.
C
Deze zin heeft een mv-bijzin.
D
Deze zin heeft geen bijzin.

Slide 4 - Quizvraag

Wie een voldoende haalt voor deze toets, kan zonder problemen naar de vierde klas van het vwo.
A
Deze zin heeft een ow-bijzin.
B
Deze zin heeft een lv-bijzin.
C
Deze zin heeft een mv-bijzin.
D
Deze zin heeft geen bijzin.

Slide 5 - Quizvraag

Waarom docenten ons deze ellende in de laatste week aandoen, (het) blijft voor iedereen een raadsel.
A
Deze zin heeft een ow-bijzin.
B
Deze zin heeft een lv-bijzin.
C
Deze zin heeft een mv-bijzin.
D
Deze zin heeft een bwb-bijzin.

Slide 6 - Quizvraag

2. Samentrekking

Woorden, woordgroepen en zinsdelen kunnen om redenen van efficiency worden samengetrokken. Samentrekking mag alleen plaatsvinden als de functie, betekenis of het aantal van de samengetrokken woorden, woordgroepen of zinsdelen met elkaar overeenkomen. Samentrekken kan verder voorwaarts of achterwaarts plaatsvinden.

Slide 7 - Tekstslide

In de toetsweek worden er lange en korte toetsen afgenomen.
Extra info
Het gaat in deze zin om de samentrekking van 'lange en korte toetsen'.
A
samentrekking op woordniveau
B
samentrekking op woordgroepniveau
C
samentrekking op zinsdeelniveau
D
geen samentrekking

Slide 8 - Quizvraag

In de toetsweek worden er lange en korte toetsen afgenomen.
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 9 - Quizvraag

Ik moet en zal slagen dit jaar, want ik wil echt niet blijven zitten in klas 3.
Extra info
Het gaat in deze zin om de samentrekking van 'Ik moet en zal'.
A
samentrekking op woordniveau
B
samentrekking op woordgroepniveau
C
samentrekking op zinsdeelniveau
D
geen samentrekking

Slide 10 - Quizvraag

Ik moet en zal slagen dit jaar, want ik wil echt niet blijven zitten in klas 3.
A
voorwaartse samentrekking
B
achterwaartse samentrekking

Slide 11 - Quizvraag

3. Inversie

Inversie is een geaccepteerde afwijking van de normale grammaticale volgorde van de persoonsvorm en het onderwerp. In hoofdzinnen staan die normaalgesproken naast elkaar; in bijzinnen juist niet. Als dat het geval is, is er sprake van inversie. Ook in vraagzinnen is er sprake van inversie. 

Slide 12 - Tekstslide

Moet ik me hier nu echt druk over maken?
A
In deze zin is er sprake van inversie.
B
In deze zin is er geen sprake van inversie.
C
Je kan niet bepalen of er sprake is van inversie.
D
Ik weet niet wat inversie is.

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb wel wat beters te doen.
A
In deze zin is sprake van inversie.
B
In deze zin is geen sprake van inversie.
C
Je kan niet bepalen of er sprake is van inversie.
D
Ik weet niet wat inversie is.

Slide 14 - Quizvraag

Docenten kunnen leerlingen in de laatste week van het schooljaar nauwelijks nog verdragen.
A
In deze zin is sprake van inversie.
B
In deze zin is geen sprake van inversie.
C
Je kan niet bepalen of er sprake is van inversie.
D
Ik weet niet wat inversie is.

Slide 15 - Quizvraag

4. Ambiguïteit
Ambiguïteit of dubbelzinnigheid betekent dat je woorden, woordgroepen of zinsdelen op meerdere manieren kan interpreteren. Soms is dat erg grappig, maar in een officieel document moet je ambiguïteit juist zien te voorkomen.

Slide 16 - Tekstslide

Waar wordt de ambiguïteit in deze zin door veroorzaakt?
De docent betrapte de leerling op spieken, waarna de directeur hem direct schorste.

Slide 17 - Open vraag

Waar wordt de ambiguïteit in deze zin door veroorzaakt? Havisten plegen vijf keer per jaar fraude bij het examen.

Slide 18 - Open vraag

5. Lastige woordsoorten in samengestelde zinnen
Sommige woorden kunnen in samengestelde zinnen tot verschillende woordsoorten behoren. Het woord dat kan bijvoorbeeld afhankelijk van de grammaticale rol in de zin zowel een onderschikkend voegwoord, een aanwijzend of een betrekkelijk voornaamwoord zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = nevenschikkend voegwoord
B
die = onderschikkend voegwoord
C
die = betrekkelijk voornaamwoord
D
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

De Neerlandicus die de woordsoorten heeft bedacht, mag voor de rest van zijn leven achter de tralies.
A
die = nevenschikkend voegwoord
B
die = onderschikkend voegwoord
C
die = betrekkelijk voornaamwoord
D
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Dat mensen vrijwillig Nederlands gaan studeren, (het) baart me grote zorgen.
A
Dat = nevenschikkend voegwoord
B
Dat = onderschikkend voegwoord
C
Dat = betrekkelijk voornaamwoord
D
Dat = aanwijzend voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Na de laatste les bedankte mevrouw Van Zaalen ons en toen liep ze huppelend het lokaal uit.
A
toen = nevenschikkend voegwoord
B
toen = onderschikkend voegwoord
C
toen = betrekkelijk voornaamwoord
D
toen = bijwoord

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video