Herhaling jaar 1 en 2

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

Je kent de verschillende zinsdelen die je hebt geleerd in jaar 1 en 2.

Je kunt deze zinsdelen ook in een zin herkennen. 

Slide 2 - Tekstslide


Onderwerpen Les 1
  • Wat is redekundig ontleden?
  • De persoonsvorm
  • Het werkwoordelijk gezegde 
  • Het naamwoordelijk gezegde
  • Het onderwerp
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp


Uitleg

Slide 3 - Tekstslide

 Ontleden is het benoemen van de elementen van een zin. 

LET OP!
Er zijn twee manieren om een zin te ontleden: 
redekundig OF taalkundig.

Redekundig ontleden:

  1. Een zin wordt verdeeld in zinsdelen.
  2. Een zinsdeel is een eenheid van 1 of meer woorden die een bepaalde functie hebben.
Uitleg

Slide 4 - Tekstslide

De persoonsvorm

  1. zoek ALTIJD eerst de persoonsvorm
  2. het enige werkwoord dat van vorm kan veranderen
  3. de persoonsvorm is nauw verbonden met het onderwerp (congruentie)
Uitleg

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld:

De jongen heeft de fiets wit gelakt.
De jongen had de fiets wit gelakt.

Uitleg

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mijn broer
heeft
een auto
gekocht.

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm van de volgende drie zinnen? Sleep het juiste woord naar het juiste nummertje.
1.

2.

3.
1.
2.
3.
Mijn moeder
gaf
mij 
een kus.
Peter
en
Mark
gaan
voetballen.
Gaan
ze
het stadion
verbouwen?

Slide 8 - Sleepvraag

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan. 
Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets DOET:

Jan kijkt naar buiten.
Jan heeft naar buiten gekeken.
Uitleg

Slide 9 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets IS

Eigenschappen (iets zijn) worden gekoppeld d.m.v. een koppelwerkwoord!
Uitleg

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide


Henk heeft de hond uitgelaten.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag


Deze jas moet worden geruild.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag


Ik heb gisteren goed voor de toets geleerd.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag


Mijn neef is gitaarleraar.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag


Dat taartje lijkt me erg lekker.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag


Dat meisje wordt later tandarts.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

      Het onderwerp
Het onderwerp voert het gezegde uit.
Het onderwerp DOET iets of het onderwerp IS iets.

Ik moest een uur op de bus wachten.
Mijn buurman slaapt altijd tot tien uur uit.
De nieuwe speeltoestellen waren geweldig.
Uitleg

Slide 18 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (I)
Het lijdend voorwerp (lv) 'ondergaat' de handeling. Het lijdend voorwerp voert datgene uit wat het onderwerp doet in het gezegde.

Karel maakt zijn huiswerk.       => zijn huiswerk
Ineke eet altijd drop.                  => drop
Niek controleerde het oliepeil.  => het oliepeil 

Slide 19 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (II)
Let op: 
- niet iedere zin bevat een lijdend voorwerp

- in een zin met een NAAMWOORDELIJK gezegde heb je nooit een lijdend voorwerp: Ik word blij van dat liedje.

- een lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel

Slide 20 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (I)
Een meewerkend voorwerp hoort ALTIJD bij een werkwoord dat iets met 'geven' te maken heeft.

Het meewerkend voorwerp krijgt dan de rol van 'ontvanger'.

geven, lenen, schenken, vertellen, verkopen (AAN)

Slide 21 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (II)
Het voorzetsel waarmee een meewerkend voorwerp kan beginnen is meestal aan of tegen.

Jan geeft de sleutel aan Piet.
Jan geeft Piet de sleutel.

Slide 22 - Tekstslide

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 23 - Sleepvraag

Huiswerk voor vrijdag:
Paragraaf 1 herhaling paragraaf 1
Trainen online  1
Diagnostische toets havo 1

Zelf nakijken



timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide