Prikkels + gedrag

Vandaag
  • Anatomie oog inwendig/ uitwendig
  • Fysiologie oog 
  • Accomodatie
  • Pupilreflex
  • Staafjes en Kegeltjes
  • Gedrag en onderzoek 
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologyTertiary Education

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Anatomie oog inwendig/ uitwendig
  • Fysiologie oog 
  • Accomodatie
  • Pupilreflex
  • Staafjes en Kegeltjes
  • Gedrag en onderzoek 

Slide 1 - Tekstslide

Uitwendige oog

Slide 2 - Tekstslide

Uitwendig oog
Het uitwendige oog , dus hoe je hem van buiten ziet, heeft verschillende onderdelen die je moet kennen.

Je moet én de anatomie kennen en de werking.

Slide 3 - Tekstslide

Uitwendig Oog
Traanklier produceert oogvocht, normaal wordt dit afgevoerd door de traanbuis maar bij hoge emoties produceert het te veel vocht en rolt het het oog uit. Dat noemen we huilen.
Traanbuis is het buisje dat aan de binnenkant van je oog zit. Dit voert oogvocht af richting de neus.
Wenkbrauwen beschermen het oog tegen vuil en licht als een soort parasol voor het oog.
Wimpers beschermen het oog tegen vuil.
Ooglid is het stukje huid waarmee we knipperen, hiermee verspreiden we het vocht over het hele oog én verwijderen we stukjes vuil. Dus heb je iets in je oog , wrijf niet maar knipper vooral.
Iris is het gekleurde gedeelte van het oog, houdt het licht tegen zodat dat alleen door de pupil naar binnen kan
pupil is het "gat" in het oog waar licht doorheen kan.

Slide 4 - Tekstslide

Inwendig oog
Ook van binnen moeten we het oog goed kennen. 
Vorige keer hebben we er al eventjes over gesproken; vandaag gaan we er dieper op in.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Fysiologie
De werking van het oog is ook erg belangrijk.
We gaan het hebben over accomodatie, het aanpassen van de lens om veraf of dichtbij te kunnen zien.
We gaan het ook hebben over de pupilreflex , waarin er voor veel en weinig licht wordt aangepast.

Slide 7 - Tekstslide

Accomodatie

Slide 8 - Tekstslide

Plat of bol
Bij een platte lens spannen de lensbandjes zich aan en trekken de lens als het ware recht. Het straalvormig lichaam ontspant zich.
Met een platte lens kunnen wij veraf zien

Bij een bolle lens ontspannen de lensbandjes zich, maar spant het straalvormig lichaam zich aan en duwt als het ware de lens naar buiten.
Met een bolle lens kunnen wij van dichtbij zien

Slide 9 - Tekstslide

Met een platte lens zien wij veraf / dichtbij scherp
A
Veraf
B
Dichtbij

Slide 10 - Quizvraag

Met een bolle lens zien wij veraf / dichtbij scherp
A
Veraf
B
Dichtbij

Slide 11 - Quizvraag

Accomodatie
Het aanpassen van de lens , plat of bol, noemen wij accomodatie. 
Dit kunnen wij bewust doen; bijvoorbeeld als wij ergens op focussen.

Slide 12 - Tekstslide

Accomodatie is het scherp stellen van ons zicht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Bijziend en verziend
Als je bijziend bent, kun je dingen van dichtbij wel goed zien, maar van veraf niet. Jouw lens kan zich dan niet plat genoeg meer maken.
Bij verziende mensen is het tegenovergestelde waar, dan kan je van veraf goed zien, maar van dichtbij niet. Dan kan jouw lens niet bol genoeg meer worden.

Slide 14 - Tekstslide

Bijziende mensen zien veraf juist wel scherp.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Brillen en lenzen
Brillen en lenzen helpen de drager hiervan door het licht zo te buigen dat het makkelijker is voor jouw ogen om scherp te stellen.

Als een lens niet bol genoeg kan worden; zorgt de bril ervoor dat het licht zo gebogen wordt dat het niet heel bol hoeft te zijn.

Als een lens niet plat genoeg kan worden; zorgt de bril ervoor dat het licht zo gebogen wordt dat het niet heel plat hoeft te zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Pupilreflex
Behalve scherpstellen hebben wij ook een pupilreflex. 
Dit is dat de pupil van grootte veranderd om de hoeveelheid licht die binnenkomt te beperken of vergroten.

Een te grote hoeveelheid licht kan het netvlies beschadigen, maar een te kleine hoeveelheid zorgt ervoor dat we slecht kunnen zien.

Slide 17 - Tekstslide

De pupilreflex is een bewuste / onbewuste reactie op een prikkel
A
Bewust
B
Onbewust

Slide 18 - Quizvraag

Op welke prikkel reageert de pupil?
A
Licht
B
Geluid
C
Tast
D
Temperatuur

Slide 19 - Quizvraag

Hoe noemen we receptoren die reageren op licht?
A
Temperatuursreceptoren
B
Fotoreceptoren
C
Mechanische receptoren
D
Chemische Receptoren

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Pupilreflex
De pupil reflex hoort dus bij het autonome zenuwstelsel.

Bij veel licht spannen de kringspieren zich aan, en wordt de pupil kleiner.

Bij weinig licht spannen de straalsgewijs lopende spieren zich aan en wordt de pupil groter

Slide 22 - Tekstslide

Dus...
Spieren worden bij contractie (samentrekken) kleiner.
Je kunt dus beredeneren, zeker bij de straalsgewijs lopende spieren, of de pupil groter of kleiner wordt.

Hoe groter de pupil , hoe meer licht er binnen komt.

Slide 23 - Tekstslide

Pupilreflex en Neurologie
In de medische wereld is het checken van de pupilreflex enorm relevant voor het controleren van het autonome zenuwstelsel.
Het is een heel goede indicator voor de werking van het zenuwstelsel.

Een verkeerde pupilreflex kan wijzen op breinschade of gebruik van drugs 

Slide 24 - Tekstslide

Halfzijdige pupil reflex

Slide 25 - Tekstslide

Pin prick pupillen

Slide 26 - Tekstslide

Extreem grote pupillen

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Staafjes en Kegeltjes
Staafjes en kegeltjes zijn verschillende soorten fotoreceptoren die wij op ons Netvlies hebben.
Kegeltjes functioneren het best bij fel licht en maken kleurzicht mogelijk.
Staafjes functioneren het best bij flauw licht en zien vooral grijstinten.

Slide 29 - Tekstslide

Kegeltjes en de gele vlek 
De gele vlek is een plek op ons netvlies, net boven de oogzenuw, waar de meeste (bijna alle) kegeltjes verzameld zitten.

De staafjes zitten verspreid over het netvlies

Slide 30 - Tekstslide

Kegeltjes zien vooral kleuren / grijstinten
A
Kleuren
B
Grijstinten

Slide 31 - Quizvraag

Staafjes zien vooral kleuren / grijstinten
A
Kleuren
B
Grijstinten

Slide 32 - Quizvraag

Staafjes werken het best bij fel / flauw licht
A
Flauw
B
Fel

Slide 33 - Quizvraag

Kegeltjes werken het best bij fel / flauw licht
A
Flauw
B
Fel

Slide 34 - Quizvraag

Welke fotoreceptoren zitten vooral op de gele vlek ?
A
Kegeltjes
B
Staafjes

Slide 35 - Quizvraag

Gedrag
Prikkels en gedrag hangen samen. Prikkels die van het inwendige of uitwendige milieu komen worden door het zenuwstelsel vervoerd en door deze prikkels kunnen effectoren worden aangezet. De spieren of Klieren.

De reactie op prikkels noemen wij een respons
Dit is gedrag.

Slide 36 - Tekstslide

Gedrag
Gedrag is een opeenvolging van handelingen , die wij ook wel gedragselementen noemen.
Een combinatie van die gedragselementen noemen wij ook wel een gedragssysteem
Wanneer gedragselementen altijd in een vaste volgorde worden gedaan, noemen we dat een gedragsketen

Slide 37 - Tekstslide

Ethologie
Gedrag is complex en heel breed. Als men dit gaat onderzoeken in dieren noemen we het Ethologie.
Een klassieke manier om dit onderzoek te doen is met behulp van Ethogrammen en protocollen
Ook bij mensen kan onderzoek naar gedrag gedaan worden zoals in de psychologie, marketing, geneeskunde, en didactiek

Slide 38 - Tekstslide

Ethogram
Een ethologisch onderzoek start altijd met het observeren van het onderwerp. Bijvoorbeeld een dier.
Belangrijk is dat het gedrag dus niet wordt beïnvloed , anders krijg je geen goede resultaten.
Tijdens de observatie worden er bepaalde aantekeningen gemaakt.

Slide 39 - Tekstslide

Ethogram
Er wordt gekeken naar gedragselementen en die worden objectief beschreven
Er wordt hier geen mening en geen waarde aangehangen.
Dus, bijvoorbeeld: Eten, het dier neemt brokken in de mond en maakt kauwende bewegingen.
Niet: Eten, het dier eet brokken omdat hij honger heeft.

Slide 40 - Tekstslide

Ethogram
Bij een ethogram wordt elk beschreven gedragselement ook voorzien van een afkorting.
Bijvoorbeeld: Eten = Eet
Lopen = Lpn
Rennen = Ren

Slide 41 - Tekstslide

Protocol
Wanneer het ethogram zo compleet mogelijk is wordt het dier verder geobserveerd maar worden de gedragselementen met de afkortingen genoteerd op de tijd dat ze voorkomen en hoe lang het duurt.
Dus: LPN 4:15-4:19
REN 4:19-4:23
EET 4:23-4:43

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Link

Slide 47 - Link

Slide 48 - Link

Slide 49 - Video

Opdrachten
maak anatomische tekeningen van het oog inwendig/uitwendig
Schrijf bij de onderdelen wat de functie is op de tekening
Vat samen wat accomodatie, de pupilreflex en de staafjes/kegeltjes doen.

Slide 50 - Tekstslide