blok 4 spelling

Nederlands

Zorg dat je je boek open hebt bij spelling blok 4
Zorg dat je je schrift en een pen of potlood hebt
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Zorg dat je je boek open hebt bij spelling blok 4
Zorg dat je je schrift en een pen of potlood hebt

Slide 1 - Tekstslide

Doelen:
BBL:
Ik kan het werkwoord in de tegenwoordige tijd op  de goede manier schrijven
KBL:
Ik kan de verleden tijd van een werkwoord goed schrijven
Ik kan het voltooid deelwoorden goed schrijven
Ik kan de meervoud van zelfstandig naamwoorden goed schrijven
TL: 
Ik kan de samenstelling op de juiste manier schrijven
Ik kan verkleinwoordjes goed schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf alle zelfstandig naamwoorden op

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
WW: spelen
Stam: hele werkwoord - en = spel
aangepaste stam of ik- vorm= speel
Bij de hij vorm + t = speelt

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de stam op van
rijden

Slide 5 - Open vraag

Schrijf de aangepaste stam op van
slapen

Slide 6 - Open vraag

Schrijf de hij vorm op van
kopen
dus hij.....

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de hij vorm op van
snijden
dus hij.....

Slide 8 - Open vraag

Aan de slag:
BBL: 17, 19 (a/b), 20, 21  22 (c niet), 23, 24 + dictee


Slide 9 - Tekstslide

Verleden tijd
klankvaste werkwoorden (snoepen/ snoepten)
't sexy fokschaap
eindigt stam op medeklinker t, s, x, f, k, s, ch, p= te of ten
Anders de of den
klankveranderende werkwoorden (eten/aten)


Slide 10 - Tekstslide

Noem drie klankveranderende werkwoorden

Slide 11 - Open vraag

Noem drie klankvaste werkwoorden

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd meervoud van werken op

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd enkelvoud van gillen op

Slide 14 - Open vraag

Aan de slag:
BBL: 
17, 19 (a/b), 20, 21, 22 (c niet), 23, 24 + dictee
KBL: 
theorie bijvoeglijk naamwoord en meervoud ZNW doornemen 
Maken: 17, 18, 19, 20, 21, 23, 25 + dictee

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Op deze regel zijn een paar uitzonderingen. Je schrijft nooit een tussen-n:

  • als het eerste deel iets is wat uniek is → zonnebril, maneschijn.
  • als het eerste deel geen meervoud heeft → rijstepap, roggebrood.
  • als het eerste deel een versterkend woord is → reuzegoed, stekeblind, boordevol.




Slide 17 - Tekstslide

Verkleinwoordjes

* Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
poging – poginkje
* Bij woorden die eindigen op een lange klinker verdubbel je de klinker.
oma – omaatje
* Bij woorden die eindigen op -i voeg je een -e toe. Bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor) of op -u (uitgesproken als oe) schrijf je een apostrof.
taxi – taxietje
* Je gebruikt ook een apostrof bij cijfer- en letterwoorden.
mp3 – mp3’tje








Slide 18 - Tekstslide

Schrijf het verklein woord van paraplu op

Slide 19 - Open vraag

Schrijf het verklein woord van baby op

Slide 20 - Open vraag

Aan de slag:
BBL: 
17, 19 (a/b), 20, 21, 22 (c niet), 23, 24 + dictee
KBL: 
theorie bijvoeglijk naamwoord en meervoud ZNW doornemen 
Maken: 17, 18, 19, 20, 21, 23, 25 + dictee
TL:
24, 25, 26, 27 + dictee

Slide 21 - Tekstslide