Menu engineering

Les
 menu
enginering
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
VoedingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les
 menu
enginering

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Wat is menu engineering.
Wat zijn kentgetallen.
Wat is kostprijs en wat is Foodcost.
Inkoopspecificatie.
Menukaart ontwikkeling.

Slide 2 - Tekstslide

Menu engineering 
Menu enginering is een methode om te meten hoe je gerechten presteren.

Hoe meet je dit dan ?

Slide 3 - Tekstslide

Start menu engineering
Om te starten  met menu engineering heb je 3 gegevens nodig
 1 de kostprijs.
2 de verkochte aantallen.
3 en de verkoopprijs.

Slide 4 - Tekstslide

Kostprijs 
Om je uiteindelijk je verkoopprijs van je gerecht te kunnen bepalen moet je de kostprijs weten.
Kostprijs zijn kosten die je maakt tbv een gerecht. 
Kengetallen is maximaal 30 % ten opzichte van de verkoop.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Kostprijs tbv afval.
Afval en verlies

Niet alle producten die je inkoopt belandt op het bord van de gast. Je hebt namelijk te maken met afval en verlies. Als er bijvoorbeeld een bloemkoolpuree in een gerecht zit, dan koop je hele bloemkolen in, terwijl je bij de bereiding de bladeren verwijdert en soms ook een deel van de stronk af haalt. Dat is dus verlies.


Slide 9 - Tekstslide

5 % marge.
Afval, bederf en breuk zorgen voor verlies. Je hebt de producten immers al ingekocht, maar kunt ze niet meer gebruiken. Je neemt ze wel mee in de kostprijs. Omdat dit lastig te berekenen is, gebruik je de 5%-regel. Je telt dan 5% bij de kostprijs op om tot de kostprijs te komen.

Slide 10 - Tekstslide

Vier  Categorieën

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een winnaar

Een winnaar is een gerecht dat veel verkocht wordt en veel winst oplevert. Dit betekent dat het gerecht een hoge afzet en een hoge brutowinstmarge heeft. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een slaper.
Een slaper is een gerecht dat je weinig verkoopt, maar waar je veel aan verdient. Het gerecht heeft dan een lage afzet, maar toch een hoge brutowinstmarge. Net als winnaars hebben slapers een brutowinstmarge die hoger is dan gemiddeld, maar het aantal verkopen ligt onder het gemiddelde.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een hardloper.
Een hardloper heeft de minste brutowinstmarge, maar wel de meeste verkopen. Het gerecht verdient dus weinig ondanks de hoge afzet. De brutowinstmarge van hardlopers is daarmee lager dan gemiddeld terwijl het aantal verkopen juist meer dan gemiddeld is.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een verliezer.
Een verliezer is een gerecht waar je weinig aan verdient en dat weinig besteld wordt. Zowel de afzet als de brutowinstmarge zijn laag. Verliezers hebben dus een lagere brutowinstmarge en minder verkopen dan gemiddeld

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Menukaart ontwikkeling.
De zes P...
Prijs kwaliteitverhouding
Verkrijgbaarheid
Seizoensproducten
Arbeid/loonkosten/handelingen.
Aantal gerechten op de kaart.

Slide 18 - Tekstslide

Plaats
Het menu moet passen bij de bedrijfsformule en de verwachtingen die gasten daarbij hebben. Zo wil een gast in een wegrestaurant snel weer op weg zijn en sla je de plank mis met een driegangenmenu. Om aan te sluiten bij je doelgroep moet je de bedrijfsformule dus goed kennen.

Slide 19 - Tekstslide

Product
De P van product richt zich op wat je gaat serveren of verkopen. Kies je voor bijvoorbeeld een veganistische keuken, dan zet je op de menukaart alleen veganistische gerechten en producten. Een salade met geitenkaas en honing past dus niet op deze menukaart.

Slide 20 - Tekstslide

Prijs
Prijs kan de menukaart op verschillende manieren beïnvloeden. Bij hogere kaartprijzen verwachten gasten ook meer van gerechten, bijvoorbeeld dat er complexe bereidingstechnieken zijn gebruikt of dat er gekozen is voor luxe ingrediënten.

Slide 21 - Tekstslide

Personeel
Bepaalde keuzes voor de menukaart vragen om specifieke kennis en vaardigheden van personeel. Zo kun je bijvoorbeeld een pasta die aan tafel geflambeerd wordt in een parmezaanwiel alleen op de kaart zetten als de gastheren/-vrouwen deze tafelbereiding kunnen uitvoeren.

Slide 22 - Tekstslide

Presentatie
De presentatie van een horecabedrijf doet veel met de verwachtingen van gasten. In een restaurant met een moderne inrichting en uitstraling past een menukaart met traditionele gerechten minder goed dan een menukaart met een moderne twist. Andersom geldt hetzelfde: in een pannenkoekenhuis met een speelhoek voor de kinderen en strandzand op de vloer verwachten gasten geen culinair menu, maar een menu met huiselijkere gerechten.

Slide 23 - Tekstslide

Promotie.
Er zijn ook bedrijfsformules waarbij vooral ingespeeld wordt op de promotie, zoals bij studentencafés. Op de menukaart staan dan bijvoorbeeld vaste combinaties voor een voordelige prijs, bijvoorbeeld twee gangen voor € 15.

Slide 24 - Tekstslide

Verkrijgbaarheid
Bij het ontwikkelen van een menukaart denk je niet alleen na over hoe je de smaken van je menukaart wilt opbouwen, over welke smaken en gerechten passen bij de bedrijfsformule en hoe je de menukaart produceerbaar kunt maken. Je moet daarnaast rekening houden met de verkrijgbaarheid van de producten en ingrediënten op de kaart. 

Slide 25 - Tekstslide

Inkoop
Prijs / kwaliteits verhouding.

Slide 26 - Tekstslide

Inkoopspecificatie 
Onder inkoopspecificatie valt 
Grootte /gewicht.
Verpakking
Temperatuur
Kwaliteitsklasse 
Prijs
Opslag
Voorbewerking
Frequentie van levering.

Slide 27 - Tekstslide

Met een inkoopspecificatie worden de voorwaarden waaraan de leverancier moet voldoen, geregeld. Hiermee worden problemen voorkomen en is duidelijk waarop bij ingangscontrole zal worden gelet.

Slide 28 - Tekstslide

(Vaste) Recepturen.
Constante kwaliteit.
juiste gewicht en ingredienten.
Minder waste /verlies.
Inkoop prijs van gerecht op orde.
Tevreden gasten.

Slide 29 - Tekstslide

Constante kwaliteit 1
Voldoet de kwaliteit aan de verwachtingen van de gast, dan heb je tevreden gasten en is de kans groter dat ze nog een keer terugkomen. Dat is natuurlijk super, maar het betekent niet dat je bij een herhaalbezoek lekker achterover kunt leunen. Je moet je in de horeca bij ieder gastverblijf opnieuw bewijzen en dat doe je door ervoor te zorgen dat de kwaliteit altijd minimaal hetzelfde is. Je noemt dit constante kwaliteit leveren.

Slide 30 - Tekstslide

Constante kwaliteit 2
Een receptuur is een voorbeeld van een afspraak die helpt om een constante kwaliteit te leveren. In een receptuur leg je vast aan welke eisen een gerecht moet voldoen, en welke bereidings- en kooktechnieken nodig zijn. Zo zorg je ervoor dat alle medewerkers in de keuken dezelfde stappen, ingrediënten en hoeveelheden gebruiken. De gasten zien dat terug in de grootte van de porties, de presentatie en de smaak, die bij iedereen aan tafel en ieder bezoek hetzelfde is.


Slide 31 - Tekstslide

Kostenbeheersing 
Wat kosten de grondstoffen allemaal en verdien je er genoeg mee om te kunnen blijven bestaan? Door dit in kaart te brengen, kun je verlies of erger, faillissement voorkomen.

Slide 32 - Tekstslide

Lesdoelen
Wat is Efficiënt  werken 

Slide 33 - Tekstslide

Begrippen omzet/winst
Kosten = de uitgaven van het bedrijf.
Omzet = de inkomsten van het bedrijf.
Winst = de inkomsten zijn hoger dan de uitgaven.

Slide 34 - Tekstslide

 Efficiënt werken.
Efficiënt werken is noodzakelijk voor een gezonde bedrijfsvoering. Je wilt namelijk zo min mogelijk kosten maken om tot een zo groot mogelijk resultaat te komen. Als je efficiënt werkt, houd je de vaste en variabele kosten zo laag mogelijk, zonder dat de kwaliteit eronder lijdt. 


Wat versta jij onder efficient werken ??

Slide 35 - Tekstslide

Kengetallen
Een kengetal is een verhoudingsgetal waarmee verband tussen twee grootheden wordt aangetoond.
Bijvoorbeeld geeft het aan hoeveel geld je mag besteden aan de inkoop van gerechten/huur/personeelskosten.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Omzet belasting 9%
Omzet belasting is belasting die een ondernemer in rekening moet brengen van de belastingsdienst over zijn verkochte producten.
Deze belasting betaalt de ondernemer niet zelf maar berekent dit door aan de gasten. 

Slide 38 - Tekstslide

Welke kosten zijn er dan ?
1 inkoopkosten
2 personeelskosten
3 vaste kosten
4 variabele kosten

Slide 39 - Tekstslide

Inkoopkosten (Foodcost)
Alles wat je uitgeeft aan producten,grondstoffen, ingredienten die bestemd zijn tot de verkoop reken je tot inkoopkosten.
Je noemt deze kosten ook wel Foodcost.
Ook kosten die je maakt niet direct tbv van de verkoop vallen hieronder zoals personeels eten.
Maar ook je waste (afval) of iets wat valt op de grond enof stuk gaat valt onder deze kosten.
Kengetal van de inkoopkosten  is 30 % van de omzet 100%.
 

Slide 40 - Tekstslide

Personeelskosten (loonkost)
Personeels kosten zijn kosten die je maakt om personeel te betalen zoals salaris,vakantiegeld,sociale lasten.

Slide 41 - Tekstslide

Voorbeeld kosten van een kok

Slide 42 - Tekstslide

Vaste kosten
Huur     /    vergunningen
Leasekosten         /   verzekeringen
ophalen van afval
muziek licenties
boekhouderskosten
Kengetal van vaste kosten is 15 % van de omzet.


Slide 43 - Tekstslide

Variabele kosten
Gas/water/elektra
Bedrijfskleding.
Kosten van bijvoorbeeld keuken matrialen (folio,bakpapier enz.)
Kengetal van variabele kosten is 15 % van de omzet 100%.

Slide 44 - Tekstslide

Kostprijs.
Kostprijs zijn kosten die nodig zijn om een gerecht te kunnen maken.
Neem hier ook 5 % waste (bederfkosten) in mee.

Slide 45 - Tekstslide

Voorbeeld 
Zalm in zijn geheel kost € 10.22 per kilo.

Slide 46 - Tekstslide

Voorbeeld 
Aardappelen 2,5 kg kost € 7,07
Na het schillen hou je over 2kg wat kost dit ?

Slide 47 - Tekstslide