Naamwoordelijk gezegde - talent paragraaf 3.7

Doel van vandaag - 3.7
Na deze les weet je wat het naamwoordelijk gezegde is
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Doel van vandaag - 3.7
Na deze les weet je wat het naamwoordelijk gezegde is

Slide 1 - Tekstslide

Filmpje
Bekijk het filmpje in Talent 3.7
Magister > Leermiddelen > Talent



Slide 2 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Koppelwerkwoord (worden, zijn, blijven)
+
Naamwoordelijk deel (zelfstandig naamwoord of bijv. nw)

Ik ben chirurg / Hij is verkouden.

Slide 3 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Een koppelwerkwoord koppelt het
onderwerp aan het naamwoordelijk deel




Slide 4 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Ik I ben I docent Nederlands op het CCC
Onderwerp = ik
Ben = koppelwerkwoord (zijn)
Naamwoordelijk deel = docent Nederlands op het CCC
Naamwoordelijk gezegde =  ben docent Nederlands op het CCC


Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Ik I word I dokter in het Erasmus ziekenhuis
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Ik I word I dokter aan het Erasmus ziekenhuis
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Het huis  I leek I onbewoond.
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
De uitslag I bleek I bij iedereen I bekend.
Onderwerp?
Koppelwerkwoord?
Naamwoordelijk deel?
Naamwoordelijk gezegde?

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
zijn, worden, blijven, blijken,
lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen

Niet uit je hoofd leren, helpt wel mee om het
naamwoordelijk gezegde in een zin te herkennen !

Slide 10 - Tekstslide

Die jongen is een prins.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 11 - Quizvraag

Hij gaat op tijd naar huis.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 12 - Quizvraag

De buurman blijkt een dief.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 13 - Quizvraag

Het proefwerk is pittig.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 14 - Quizvraag

Ik zit steeds te gapen.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 15 - Quizvraag

Hij lijkt erg moe.
A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Video

Goed onthouden
Het naamwoordelijk gezegde gaat om:
>  iets wat je bent (dokter zijn)
> een toestand waarin je verkeerd (ziek zijn).
(De koppelwerkwoorden hebben GEEN duidelijke betekenis)

Het werkwoordelijk gezegde gaat om:
> iets wat je doet / een handeling (fietsen / schaken)
(De werkwoorden hebben een duidelijke betekenis)

Slide 18 - Tekstslide

Opdrachten uit het boek
. Maak opdracht 6 t/m 8 en 10 t/m 13 van 3.7

Slide 19 - Tekstslide