Les 7 Biomechanica (H.4 Fitnesstrainer)

Biomechanica
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Fitnesstrainer AMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Biomechanica

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les
Weet je het nog?

Slide 2 - Tekstslide

1

Slide 3 - Video

00:09
Welke rol heeft de biceps brachii in deze beweging (buigen van art. Cubiti)
A
Antagonist
B
Agonist
C
Synergist
D
Statisch

Slide 4 - Quizvraag

Hoe heet deze spier?
A
M. Biceps Brachii
B
M. Sartorius
C
M. Teres major
D
M. Deltoïdeus

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet de spier met Nr. 1
A
M. Latissimus Dorsi
B
M. Trapezius
C
M. Teres Major
D
M. Errector Spinea

Slide 6 - Quizvraag

Noem een oefening met je eigen lichaamsgewicht voor de grote borstspier.

Slide 7 - Open vraag

Biomechanica

Slide 8 - Tekstslide

Doel
  •  Je weet het verschil tussen kracht, belasting en 'sterk zijn';
  • Je weet wat de relatie is tussen zwaartekracht en fitness
  • Je weet wat het begrip 'moment' inhoudt en dit in oefeningen aan te passen
  • Je hebt kennis van arbeid en vermogen

Slide 9 - Tekstslide

Biomechanica
''De leer van krachten en het effect van krachten op het menselijk lichaam.''

Slide 10 - Tekstslide

Krachten
Afstand = meter
Temperatuur = graden Celsius
Massa = kilogram
Kracht = Newton

Kracht wordt aangegeven met de hoofdletter F van het engelse Force.

Slide 11 - Tekstslide

Krachten
We onderscheiden verschillende krachten:
Fz = zwaartekracht
Fn = normaalkracht
Fi = traagheidskracht (i = inertie = traagheid)
Fsp = spierkracht

Elke kracht heeft een grote en een richting

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen trainen met een elastiek en trainen met dumbells?

Slide 13 - Open vraag

Fz en Fsp zijn gelijk. Welke beweging vindt er plaats?

Slide 14 - Open vraag

Fz is groter dan Fn. Wat gebeurt er met de persoon op tafel?

Slide 15 - Open vraag

Fsp is kleiner dan Fz. Welke beweging vindt er plaats?

Slide 16 - Open vraag

Moment
= Rotatiekracht (vast scharnierpunt of een as
Hefboom = afstand tot het draaipunt
Spierkracht veroorzaakt een moment

Slide 17 - Tekstslide

Evenwicht
Voorwerpen kunnen door hun positie of houding een grotere stabiliteit van zichzelf hebben. Dat evenwicht wordt gunstig beinvloed door:
  • Een groter steunvlak
  • Een laag zwaartepunt 
  • Een zwaartepunt dat precies boven het midden van het steunvlak is.
  • De vorm van het steunvlak

Slide 18 - Tekstslide

Arbeid en vermogen
Arbeid = de hoeveelheid energie die nodig is om een bepaalde afstand af te leggen, is de hoeveelheid arbeid die geleverd moet worden.

Vermogen = wanneer je dezelfde afstand in minder tijd moet afleggen ben je afhankelijk van een groter vermogen. Hoe groter het vermogen, hoe meer arbeid geleverd kan worden in minder tijd.

Slide 19 - Tekstslide

High versus Low Impact
Impact betekent zoiets als 'inslag' of 'indruk'. In de biomechanica moet je impact letterlijk zien als een botsing tussen twee krachten.
High Impact = hoog (afrem) vermogen
Low Impact = laag (afrem) vermogen
Relevantie voor de praktijk.

Slide 20 - Tekstslide

Wat verstaan we onder biomechanica?
A
De leer van krachten
B
De begrippen arbeid en vermogen
C
De verschillende krachten die bestaan
D
Het verplaatsen van gewicht

Slide 21 - Quizvraag

Waardoor wordt het evenwicht gunstig beïnvloedt?
A
Een zwaartepunt dat naast het midden van het steunvlak is
B
Een laag zwaartepunt
C
Een klein steunvlak
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de correcte formule voor het moment?
A
M= d + f
B
M = d * f
C
M = d - f
D
D = m * f

Slide 23 - Quizvraag

Wat is juist ten aanzien van het moment?
A
Door het vergroten van het moment wordt een oefening lichter
B
Een front raise met gestrekte armen is zwaarder dan met gebogen armen
C
Als je een oefening langzamer uitvoert wordt het moment groter
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 24 - Quizvraag

Welke afkorting staat voor normaalkracht?
A
Fi
B
Fn
C
Fz
D
Fsp

Slide 25 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Als je een oefening sneller uitvoert dan lever je meer vermogen
B
De snelheid is niet van invloed op het vermogen
C
Vermogen wordt uitgedrukt in Newton
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 26 - Quizvraag

Wat is vermogen?
A
De totale hoeveelheid energie/arbeid
B
Geen van de antwoorden is juist
C
De hoeveelheid energie/arbeid per tijdseenheid
D
Een eenheid voor kracht

Slide 27 - Quizvraag

Je hebt moeite met de balans bij een squat. Hoe kun je dit oplossen?
A
Je voeten verder uit elkaar plaatsen
B
Je voeten dichter bij elkaar plaatsen
C
Het gewicht verlagen
D
Het gewicht verhogen

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de eenheid van kracht?
A
Calorie
B
Watt
C
Joule
D
Newton

Slide 29 - Quizvraag

Een sporter houdt tijdens het uitvoeren van een sit up 5 kg op zijn borst vast. Wat is het verschil van deze oefening met het gewicht ten opzichte van deze oefening zonder gewicht?
A
De hefboomafstand is kleiner
B
De hefboomafstand is groter
C
Het moment is groter
D
Het moment is kleiner

Slide 30 - Quizvraag

Doelen behaald?

Slide 31 - Tekstslide

Kan je antwoord geven op onderstaande vragen: 

Wat verstaan we onder biomechanica?
Welke krachten kennen we?
Welke reactiekrachten kennen we?
Wat is het 'moment'?
Hoe wordt het evenwicht gunstig beinvloed?
Wat is het verschil tussen arbeid en vermogen?
Wat is impact?

Slide 32 - Tekstslide

En nu?
Aan de slag!

Slide 33 - Tekstslide