3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen

3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Een positief met een negatief getal kunnen vermenigvuldigen.
- De regels voor het vermenigvuldigen van negatieve getallen weten en kunnen gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Programma
- Voorkennis Negatieve getallen
- Theorie-uitleg 3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen
- Zelfstandig aan het werk

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis Negatieve getallen
- <, > en =
- Negatieve getallen optellen
- Negatieve getallen aftrekken
- Tegengestelde getal

Slide 4 - Tekstslide

Bereken
-4 - 9 =
A
5
B
-5
C
-13
D
13

Slide 5 - Quizvraag

Bereken
57 - 62
A
5
B
-5
C
119
D
-119

Slide 6 - Quizvraag

Bereken
-21 +- 21

Slide 7 - Open vraag

Bereken
-15 - (4 - 16)

Slide 8 - Open vraag

Bereken
-25 + (6 + - 18)

Slide 9 - Open vraag

3.1 Negatieve getallen vermenigvuldigen

Slide 10 - Tekstslide

7 • -4 =
A
-28
B
28

Slide 11 - Quizvraag

Vermenigvuldigen
  • Je weet: 4 + 4 + 4 = 3 • 4 = 12
  • Daarom mag je ook zeggen: -4 + -4 + -4 = 3 • -4 = -12
  • Voor het vermenigvuldigen van  negatieve getallen gelden de volgende regels:
  • positief • positief = positief
  • positief • negatief = negatief
  • negatief • positief = negatief
  • negatief • negatief = positief

Slide 12 - Tekstslide

-8 • 5 =
A
40
B
-40

Slide 13 - Quizvraag

-6 • -3 =
A
18
B
-18

Slide 14 - Quizvraag

7 • -8 =

Slide 15 - Open vraag

Is de uitkomst van de volgende som + of -?
5 • 300 • -2 • -24 • 6 • -32
A
+
B
-

Slide 16 - Quizvraag

Bereken -6 -(-3-5)∙ -2 -7 = ?

Slide 17 - Open vraag

Leerdoelen
- Een positief met een negatief getal kunnen vermenigvuldigen.
- De regels voor het vermenigvuldigen van negatieve getallen weten en kunnen gebruiken

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat?
Opgaven uit 3.1 volgens periodeplan 
+ opgave 13
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Hulp?
- Theorie in boek
- Buurman/buurvrouw
- Docent

Slide 20 - Tekstslide