signaalwoorden en verwijswoorden


Signaalwoorden 
(ook wel verbindingswoorden genoemd)

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Signaalwoorden 
(ook wel verbindingswoorden genoemd)

Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden
- Geven het verband aan tussen zinnen
   binnen een alinea en kleinere tekstdelen. 
- Laten zien hoe de zinnen in één alinea 
   met elkaar samenhangen. 
- Duidt ook altijd een verband aan. Het 
  woordje 'omdat' is bijvoorbeeld een signaalwoord. Het 
  verband wat 'omdat' aangeeft is: een reden, oorzaak gevolg. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

En dit zijn ze nog niet allemaal...

Slide 4 - Tekstslide

  • Nogmaals uitleg. 
Ga dan naar de 
       volgende slide voor het filmpje. 
  • Gesnapt! Ga dan naar:  
  • Nogmaals uitleg. Ga dan naar de
  •        volgende slide voor het filmpje.
  • Gesnapt! Ga dan naar: https://www.cambiumned.nl/theorie/stijl/verbanden/



  • Gesnapt! Ga dan naar                               


  • Gesnapt! Ga dan naar                               
  • Nogmaals uitleg. Ga dan naar de
    volgende slide voor   een extra filmpje.                                                                                                                                                                                                 
  • Gesnapt! Sla dan de slide over.  In de slide daarna staat een link naar Cambiumned.  Hier vind je nogmaals de uitleg en onderin staan oefeningen.         Klik op de + en oefen zoveel je wilt. 



                              

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Link

Slide 8 - Video



Verwijswoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
Als je praat of schrijft, gebruik je veel woorden die naar andere woorden verwijzen. Bijvoorbeeld:
     Toen zag ik haar daar langsscheuren op haar scooter.
      Wanneer was toen? Waar was daar? Wie zat er op de scooter?
      Je weet het antwoord op deze vragen pas als je de rest van de tekst leest. 
                  In deze zin zijn: toen, haar en daar verwijswoorden. 
Er zijn verschillende soorten verwijswoorden: Voornaamwoord als verwijswoord, bijwoord als verwijswoord, verwijzing met zelfstandig naamwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Voornaamwoord als verwijswoord
De meeste verwijswoorden zijn voornaamwoorden. Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden: persoonlijke, aan-wijzende en bezittelijke voornaamwoorden. Voornaamwoorden komen in de plaats van een zelfstandig naamwoord. Ze hebben zelf niet echt betekenis; ze verwijzen naar woorden die wél betekenis hebben. Bv: Deze, die, dit, dat, zo'n, datgene, diegene, zijn, jouw, mijn, hij, zij, elkaar en het.

Slide 11 - Tekstslide

Bijwoord als verwijswoord
Bijwoord als verwijswoord  Woorden als hier, daar, toen, erover, hoe, zo, waar, wanneer. 

Voorbeeld: Amsterdam wordt steeds drukker. Daar willen alle toeristen naartoe. 
Daar = verwijswoord
Soort verwijswoord? = Bijwoord

Slide 12 - Tekstslide

Verwijzing met zelfstandig naamwoorden
Verwijzingen met zelfstandig naamwoorden Een zelfstandig naamwoord is niet echt een verwijswoord, maar kan wel verwijzen naar een persoon of ander ding in de zin.
Voorbeeld:
Jannie Janssen is een populaire docent. De lerares maakt van elke les een feest.
De lerares = verwijswoord 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video