Week 37, les 1, jaarlaag 2

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

-lekker lezen in je leesboek

- accounts aanmaken in LessonUp

- poëzie

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les

- je hebt lekker gelezen in je leesboek.

- je kent een paar nieuwe begrippen die te maken hebben met poëzie.

- je kunt deze vormen van beeldspraak herkennen in een gedicht.

Slide 3 - Tekstslide

Poëzie
Welke kenmerken heeft een gedicht denken jullie?

Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken van een gedicht
  • Bestaat soms uit heel korte zinnetjes
  • Er staan bijna geen punten en hoofdletters in
  • Er wordt 'gespeeld' met woorden
  • Bevat vaak rijm

Slide 5 - Tekstslide

Rijm

Slide 6 - Tekstslide

Soorten rijm
  • AB-rijm
  • Eindrijm
  • Beginrijm
  • Klankrijm
  • Oogrijm

Slide 7 - Tekstslide

AB-rijm

Moeder je kwam om 11 uur thuis (A)
Niet later zei je zelf (B)
Ik zit nog steeds alleen in huis (A)
Het is kwart over elf (B)

Slide 8 - Tekstslide

Eindrijm
De laatste woorden van een regel rijmen op elkaar

'Hoe ik mijn haar ook kam, bij kaars- of neonlicht
wat er onstaat is meestal geen gezicht'

Slide 9 - Tekstslide

Beginrijm
Veel woorden in het gedicht beginnen met dezelfde letter

'Leentje leerde Lotje lopen langs de lange lindenlaan'

Slide 10 - Tekstslide

Oogrijm
Het lijkt alsof de woorden rijmen, maar als je het gedicht hardop leest, dan klopt het rijm niet

'De dames van de Bangles
hoeven nooit op zangles'

Slide 11 - Tekstslide



Wat is beeldspraak?

Slide 12 - Tekstslide

Beeldspraak
Je benoemt iets/iemand niet direct, maar je gebruikt een ‘beeld’ om iets/iemand te typeren. 

Slide 13 - Tekstslide

Vergelijking

Je vergelijkt iets met iets anders omdat er overeenkomst is. Het beeld wordt ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’.

Lachen als een boer die kiespijn heeft.
Hij ging er als een haas vandoor.
Je kamer lijkt wel een kloostercel.

Slide 14 - Tekstslide

Personificatie

Iets wordt voorgesteld als een levend mens.


De wind floot door de takken.
Roken heeft mijn hart gestolen.
Soms lacht de toekomst je toe.

Slide 15 - Tekstslide

Metafoor

Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.

Kijk de zon gaat onder, het meer staat in brand.
Dat schaap heeft zich laten beetnemen.
Wat zit jij mistig te kijken.

Slide 16 - Tekstslide

Metonymie

Bij een metonymie geef je iets direct de naam van iets omdat er een ander verband dan overeenkomst is.


Gisteren dronk hij een glaasje te veel.
Er zijn in Rome drie Rembrandts gestolen.
Geef me de vijf, zei de vrouw.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Minder dan 8 vragen goed:

Dan maak je de onderdelen met een rood bolletje

8 - 10 vragen goed:

Dan maak je de onderdelen van de  lessonup met een blauw bolletje.


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Zoek in dit gedicht een voorbeeld van:
  • een vergelijking
  • een personificatie
  • een metafoor

Slide 21 - Tekstslide

Extra oefenstof
NN oefeningen blz. 80 en blz. 122 en 123

Slide 22 - Tekstslide

Voor morgen..
Zoek op internet naar voorbeelden van gedichten waar deze vormen van beeldspraak in voorkomen.

Slide 23 - Tekstslide