1.4 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit

Economie - hGL4 - 1.4
Havo 4

Crisis 1
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Economie - hGL4 - 1.4
Havo 4

Crisis 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
> Ruil in relatie tot productie en consumptie beschrijven.
> Toelichten dat door specialisatie en arbeidsdeling de arbeidsproductiviteit kan toenemen.
> Uitleggen dat specialisme ruil nodig maakt.
> Voorbeelden geven van transactiekosten zowel uitgedrukt in geld als anders.

Slide 2 - Tekstslide

Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 3 - Woordweb

Arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde tijdseenheid. 

De gemiddelde arbeidsproductiviteit 
in een bedrijf kan door arbeidsdeling 
omhoog.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Opdracht 2.1

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

De ruilverhouding tussen twee producten is twee fietsen tegen zeven voetballen. Wat is het probleem als een voetbalproducent één fiets wil kopen?

Slide 8 - Open vraag

In een straat met veel ruilhandel zit iemand met een stapel paraplu's. Hij wil groente en vlees kopen. Welk probleem kan hij krijgen?

Slide 9 - Open vraag

Transactiekosten
Hoeveel brood is een schaap waard?

Transactiekosten: alle moeite die je moet doen om een ruil tot stand te laten komen.

Slide 10 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van transactiekosten bij ruil in natura.

Slide 11 - Open vraag

Geld
Het afwikkelen van transacties wordt makkelijker als er een algemeen aanvaard ruilmiddel is -> Geld. 

Ruilen met geld als ruilmiddel wordt indirecte ruil genoemd.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de waarde van geld?

Nominaal -> De waarde die het vertegenwoordigt, bijv. 10 euro

Intrinsiek -> De waarde van het papier/ materiaal, bijv. 1 euro

Slide 13 - Tekstslide

Is geld te vertrouwen?
  • Ja, overheid voorbeeldfunctie
  • Nee, als hyperinflatie, dan gaan mensen met een andere muntsoort betalen of in natura, want dan is het niets meer waard

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken - huiswerk
Basis: maken vraag 2.4 t/m 2.8

Plus: maken vraag 2.4 t/m 2.8

Intensief: maken vraag 2.4 t/m 2.8

Compact: 2.5, 2.6, 2.8


Slide 15 - Tekstslide

Evaluatie
Je krijgt een aantal vragen over de behandelde lesstof. 

Slide 16 - Tekstslide

De nominale waarde van de euro is groter dan de intrinsieke waarde.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Transactiekosten kunnen alleen in geld worden uitgedrukt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Op welke twee manieren kun je je arbeidsproductiviteit verhogen
A
Door scholing en ruilen
B
Door scholing en specialisatie
C
Door scholing en instituties
D
Door transactiekosten en instituties

Slide 19 - Quizvraag

Is er nog behoefte aan hulp met het huiswerk van vorige keer of vragen over deze uitleg?

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Maak paragraaf 1.4 af. 

Slide 21 - Tekstslide