Les 2 §2 PV (vrij 20-6)

Nederlands
1D vrijdag 20 september
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
1D vrijdag 20 september

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
1. Lezen 
2. Huiswerk controle
3. Persoonsvorm 
4. Aan de slag 
5. Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ben je er klaar voor? Zorg dat de spullen op tafel liggen die je deze les nodig hebt. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
controle! 
timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je leert de persoonsvorm in een zin vinden. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zit het ook alweer?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleden
Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen.

Slide 8 - Tekstslide

Een zinsdeel is een eenheid van een of meer woorden die een bepaalde functie heeft in de zin. Een zinsdeel geeft bijvoorbeeld aan wie iets doet (onderwerp) of wat er gebeurt (gezegde). Zinsdelen bestaan vaak uit één woord, bijvoorbeeld in de zin ‘Ik slaap goed’: ik (onderwerp), slaap (gezegde), goed (bepaling). Maar ze kunnen ook langer zijn, bijvoorbeeld De zus van mijn moeder (onderwerp), slaapt (gezegde), niet al te best (bepaling).
De persoonsvorm
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord, het past zich aan. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm en onderwerp
De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm en onderwerp
Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt

Is het onderwerp een meervoud, bijvoorbeeld wij, dan is de persoonsvorm dat ook: wij lopen.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als het onderwerp bijvoorbeeld ik is (een eerste persoon), past de persoonsvorm zich daaraan aan: ik loop

Is het onderwerp een derde persoon (bijvoorbeeld Daphne), dan past de persoonsvorm zich dááraan aan: Daphne loopt – er komt dus een t bij. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm laat ook zien in welke tijd de zin staat: Daphne liep is bijvoorbeeld een verleden tijd.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoud of meervoud

De persoonsvorm is nauw verbonden aan het onderwerp van de zin. 
Als het onderwerp een enkelvoud is, moet de persoonsvorm dat ook zijn. Is het onderwerp een meervoud, dan is de persoonsvorm dat ook.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is iedereen er nog bij?
Geen zorgen, de uitleg zit er bijna op. Nog even volhouden! 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manieren om de pv te vinden:
Manier 1 – de vraagproef: Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.
Willen Chantal en Kirsten in hetzelfde team voetballen?
Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manier 2 – de tijdproef: Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom.

Chantal en Kirsten wilden in hetzelfde team voetballen.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Daar gaan we. Even samen kijken wat jullie gaan maken. 
Open je boek op blz. 200

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk 
Dinsdag 24 september:
NL: Maak opdracht 5, 6 en 7 op blz. 201. 
Oefentoets §1 en 2 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiten
De volgende les gaan we verder met een nieuw onderwerp! 
dinsdag!


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies