Het leven van de slaafgemaakte Dédé en haar zoon Antó verandert nauwelijks als de nieuwe eigenaar Engelbert Kelderman hun pad kruist op plantage Portorico. Ze blijven speelbal van andermans wensen. Ook Kelderman zet de diensten van kokkin Dédé in waar en wanneer het hem uitkomt. Hij laat haar zelfs overkomen naar Holland. Als ze daar niet langer nodig is, wordt ze teruggestuurd naar Suriname. Dan begint haar strijd om vrijlating, van zichzelf en van haar enige zoon. De smeekbede gaat over macht en onmacht, over vooroordelen, racisme en winstbejag, maar ook over veerkracht en mededogen.