H5 grammatica woordsoorten/ ww in samengestelde zinnen

Woordsoorten
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van de les 
kun je de werkwoorden benoemen 
in samengestelde zinnen (hww, zww, kww). 


Vb. ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- voorkennis: zww, kww en hww
- oefenen
- zelf aan de slag



Reminder: heb je je aangemeld bij Kwizl.eu? (Morgen doen we de D-toets grammatica H3 en 4 en daarvoor heb je een account nodig.) Morgen is ook de deadline voor de opdrachten. Niet in orde? Nakomen op woensdagmiddag om het af te maken (8e uur).
Vragen over de stof? Stel ze via Teams. 

Slide 3 - Tekstslide

Even opfrissen
Op de volgende twee slides vind je twee vragen. Weet je het nog?

Slide 4 - Tekstslide

In een enkelvoudige zin staat altijd maar één zelfstandig werkwoord óf één koppelwerkwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

De negen kww zijn:

(Zet een komma + spatie tussen de antwoorden.)

Slide 6 - Open vraag

Herhaling theorie zww, hww en kww enkelvoudige zinnen:
Zo herken je het zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord en hulpwerkwoord:
1. In een zin staat altijd maar één zelfstandig werkwoord óf één koppelwerkwoord.
2. Als in een zin slechts één werkwoord staat, is dat ene werkwoord een zelfstandig werkwoord (bij een wg) of een koppelwerkwoord (bij een ng):
VB. – Ik stond (zww) laatst voor een poppenkraam. 
VB. – Midden in de week was (kww) Kortjakje een paar dagen ziek.

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

VB. – Ik stond (zww) laatst voor een poppenkraam. 
Naamwoordelijk gezegde

VB. – Midden in de week was (kww) Kortjakje een paar dagen ziek.

zww: wat het onderwerp doet.
kww: dat het onderwerp iets is of wordt.

Slide 8 - Tekstslide

Vervolg herhaling
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is het belangrijkste ww  het zww of het kww. Deze staan vaak achter in de zin. 
Alle andere werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoord (hww):
VB. – Ik heb (hww) laatst voor een poppenkraam gestaan (zww).
VB. – Midden in de week is (hww) Kortjakje een paar dagen ziek geweest (kww).

Slide 9 - Tekstslide

Zww, kww en hww in samengestelde zinnen
Stap 1 : splits de zin in enkelvoudige zinnen
Vb.‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken.

1.1. ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest 
1.2. Harrie Jekkers zingt op die plaat
1.3. dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken.

Stap 2 : Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast. Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde? 
Stap 3: Pas daarna de regels van het benoemen van de werkwoorden toe. 

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld:
– ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken. 
Stap 2
zin 1: ng = is [een elpee van Klein Orkest]

zin 2: wg = zingt

zin 3: wg = zult kwijtraken 

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld:
– ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken. 
Stap 3
zin 1: ng met één werkwoord → is = kww

zin 2: wg met één werkwoord → zingt = zww

zin 3: wg met twee werkwoorden → zult = hww, kwijtraken = zww 

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde 

Belangrijkste werkwoord = zww, er zit altijd één zww in de zin. 
Zit er maar 1 ww in de zin dan is het automatisch zww. 

zww = geeft aan wat het onderwerp 'doet' 

Overige ww zijn hww
Naamwoordelijk gezegde

Belangrijkste werkwoord = kww, er zit altijd één kww in de zin. Zit er maar 1 ww in de zin dan is het automatisch kww. 

Is het een van de negen kww? 

kww= geeft aan dat het onderwerp iets 'is' of 'wordt'. 


Overige ww zijn hww 

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer je met een auto in het water terechtkomt, moet je snel een raampje openen, opdat je daardoor kunt ontsnappen.
Stap 1 : splits de zin in enkelvoudige zinnen

Slide 14 - Open vraag

Wanneer je met een auto in het water terechtkomt, moet je snel een raampje openen, opdat je daardoor kunt ontsnappen.

Stap 2: Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast.
Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?

Slide 15 - Open vraag

Wanneer je met een auto in het water terechtkomt, moet je snel een raampje openen, opdat je daardoor kunt ontsnappen.

Stap 3: Pas daarna de regels van het benoemen van de werkwoorden toe.

Slide 16 - Open vraag

Dat er 45.000 jaar geleden zo'n 70.000 neanderthalers in Eurazië leefden, is duidelijk geworden, nadat hun erfelijke variatie was onderzocht.

Stap 1 : splits de zin in enkelvoudige zinnen

Slide 17 - Open vraag

Dat er 45.000 jaar geleden zo'n 70.000 neanderthalers in Eurazië leefden, is duidelijk geworden, nadat hun erfelijke variatie was onderzocht.

Stap 2: Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast.
Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?

Slide 18 - Open vraag

Dat er 45.000 jaar geleden zo'n 70.000 neanderthalers in Eurazië leefden, is duidelijk geworden, nadat hun erfelijke variatie was onderzocht.

Stap 3: Pas daarna de regels van het benoemen van de werkwoorden toe.

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 3 en 5 (p.150-151) in je schrift.
         Kijk in de theorie op p.252.
Klaar: Kijk je antwoorden na en lever je werk in via Teams.
Voorbereiden voor morgen. 

Morgen: D-toets grammatica H3 en H4 (woordsoorten en zinsdelen)                                          [Deadline voor deze opdrachten!]



Slide 20 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van de les kun je de werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen. 

Behaald? 

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 (p. 150-151)
1a Wanneer je met een auto in het water terechtkomt, / moet je snel een raampje openen, / opdat je daardoor kunt ontsnappen.
b Toen de illusionist met zijn rechterhand iets wou laten verdwijnen, / richtte hij de aandacht van de toeschouwers op zijn linkerhand, / zodat ze even afgeleid waren.
c Als ergens een metrostelsel of een tunnel wordt gebouwd, / vind je er vaak een beeld van Sint-Barbara, / daar zij de beschermheilige is van gevaarlijke beroepen.
d Noah wilde graag weten / of wilde honden ook stoeien en met botten spelen, / zoals onze huisdieren dat doen.
e Dat er 45.000 jaar geleden zo’n 70.000 neanderthalers in Eurazië leefden, / is duidelijk geworden, / nadat hun erfelijke variatie was onderzocht.

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 (p. 150-151)
2
a
terechtkomt = wg
moet openen = wg
kunt ontsnappen = wg
b
wou laten verdwijnen = wg
richtte = wg
waren [afgeleid] = ng
c
wordt gebouwd = wg
vind = wg
is [de beschermheilige] = ng

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 (p. 150-151)
2
d
wilde weten = wg
spelen = wg
doen = wg
e
leefden = wg
is [duidelijk] geworden = ng
was onderzocht = wg

Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 (p. 150-151)
3
a
terechtkomt - zww
moet - hww
openen - zww
kunt - hww
ontsnappen - zww
b
wou - hww
laten - hww
verdwijnen - zww
richtte - zww
waren - kww

Slide 25 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 (p. 150-151)
c wordt - hww 
gebouwd - zww
vind - zww
is - kww
d wilde - hww 
weten - zww
spelen - zww
doen - zww
e leefden - zww 
is - hww
geworden - kww
was - hww
onderzocht - zww

Slide 26 - Tekstslide