H5 Woordsoorten

Woordsoorten
Hoofdstuk 5
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Even opfrissen

Op de volgende twee slides vind je twee vragen. 
Weet je het nog?

Slide 2 - Tekstslide

Benoem de hulpwerkwoorden:
Ik heb dat altijd al willen kopen.
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 3 - Quizvraag

De 6 belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, komen, blijven, blijken, lijken schijnen
B
zijn, worden, blijven, brengen, lijken, schijnen
C
zijn, moeten, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 4 - Quizvraag

Zo herken je zww, kww en hww in samengestelde zinnen
  1. Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.
  2. Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast: werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng); gebruik de theorie in De Brug (Naamwoordelijk gezegde).
  3. Pas daarna per zin de regels uit De Brug toe (Zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord en hulpwerkwoord). 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld:
– ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken. 
Stap 1
De enkelvoudige zinnen

(1) ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest /

(2) Harrie Jekkers zingt op die plaat /

(3) dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken. 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld:
– ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken. 
Stap 2
zin 1: ng = is [een elpee van Klein Orkest]

zin 2: wg = zingt

zin 3: wg = zult kwijtraken 

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld:
– ‘Later is allang begonnen’ is een elpee van Klein Orkest en Harrie Jekkers zingt op die plaat dat je levend voor morgen nú je toekomst zult kwijtraken. 
Stap 3
zin 1: ng met één werkwoord → is = kww

zin 2: wg met één werkwoord → zingt = zww

zin 3: wg met twee werkwoorden → zult = hww, kwijtraken = zww 

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 3
Bladzijde 158 en 159

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

H6 Grammatica

Woordsoorten: betrekkelijk voornaamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die, dat, wie, wat meest gebruikt. 
  • Verwijst naar iets dat eerder is genoemd.
  • Het meisje dat Nederlands moeilijk vindt, de rondleiding die een uur duurde, het moeilijkste wat ik heb geleerd, de agent van wie ik een boete heb gekregen, het moment waarop de les afloopt. 
  • Let op aanwijzende voornaamwoorden die / dat: dat meisje / het meisje dat - die jongen / de jongen die. 
  • Wie / wat vervangen door diegene die / datgene wat = betrek. vnw. met ingesloten antecedent. (betr. vnw. m.i.a.) Wie deze sprong niet waagt. 

Slide 12 - Tekstslide

Wie niet durft te vliegen, kan dat maar beter ook niet doen.
Betrek. vnw=
A
wie
B
dat

Slide 13 - Quizvraag

Die aanvoerder rekende op het team dat hem een prijs had bezorgd.
Betrek. vnw=
A
Die
B
Dat

Slide 14 - Quizvraag

Vertel eens iets interessants, wat ik nog niet weet over dat onderwerp.
Betr. vnw =
A
wat
B
dat

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk 
Maak opdracht 1 t/m 5 blz. 196 en 197

Slide 16 - Tekstslide

H5 Woordsoorten

Slide 17 - Tekstslide