1.9

Persoonsvorm tt en leestekens
timer
10:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm tt en leestekens
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
- Ik weet hoe ik een persoonsvorm tt moet schrijven in het enkelvoud en meervoud;
-Ik weet wanneer ik een punt, vraagteken, uitroepteken, komma en aanhalingsteken moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
Hoe vind je de pv?

Twee vormen in tegenwoordige tijd:

Slide 3 - Tekstslide

Ik-vorm
Hele werkwoord (infinitief) - en > STAM.

werken > werk
denken > denk

lopen > lop > loop
Leven > lev > leef

Slide 4 - Tekstslide

Ik-vorm
De ik-vorm gebruik je:

  •  Ik
  • je of jij achter de persoonsvorm (werk jij?)
  • Gebiedende wijs (werk!)

Slide 5 - Tekstslide

Ik-vorm + T
  • Je of jij voor de T (je blijfT)
  • hij/zij/het + andere woorden in enkelvoud (de docent vertelt)

KAN NOOIT: alleen een D in tegenwoordige tijd.

Slide 6 - Tekstslide

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kled
D
kleet

Slide 7 - Quizvraag

tt:
Mijn tas (staan) ..... op de grond.
A
sta
B
stat
C
staat
D
staadt

Slide 8 - Quizvraag

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantword
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 9 - Quizvraag

Leestekens zijn belangrijk!

Slide 10 - Tekstslide

Leestekens

Slide 11 - Tekstslide

Leestekens
Zin eindigt met een punt.
Achter een vraag komt een Vraagteken?
Uitroep of bevel is een uitroepteken! (Stop daarmee!)

Slide 12 - Tekstslide

Komma
  • Bij een opsomming (ik houd van kip, patat en appelmoes);

  • Samengestelde zin met twee persoonsvormen (als je veel oefent, word je een betere speller);

  • Tussen bijvoeglijke naamwoorden (een grote, mooie, rode ballon).

Slide 13 - Tekstslide

Aanhalingstekens ' / "
  • Iemand citeert = letterlijk opschrijven wat iemand zegt:                                                                                (De leraar zei: "Pak allemaal je schrift.").

  • Een stuk tekst van iemand anders letterlijk overschrijft:                                                                                 In het gedicht vind ik de zin: 'Ik schrijf een brief', erg mooi.

  • Als je de nadruk op het woord wilt leggen:                                                                                                                   Hoe spel je 'abonnee?'

Slide 14 - Tekstslide

Hoe laat begint de les vandaag!
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 15 - Quizvraag

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 16 - Quizvraag

Moeder vroeg: "Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen.
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 17 - Quizvraag

Premier Rutte zei: Voorlopig mogen de kinderen nog niet naar school."
A
De leestekens zijn goed gebruikt.
B
De leestekens zijn fout gebruikt.

Slide 18 - Quizvraag

Is het doel behaald? Zo niet: wat vind je nog lastig?

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag
§1.9) 2, 5, 9, 10
timer
8:00

Slide 20 - Tekstslide

Doel behaald?
- ik weet hoe ik een persoonsvorm tt moet schrijven in het enkelvoud en meervoud
-Ik weet wanneer ik een punt, vraagteken, uitroepteken, komma en aanhalingsteken moet gebruiken

Slide 21 - Tekstslide