H5 pta schrijven

H5 PTA SCHRIJVEN
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H5 PTA SCHRIJVEN

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Puntjes op de 'i' voor het schrijfexamen!

- Je leert nog eens de kenmerken van de drie tekstsoorten uiteenzetting, beschouwing en betoog.
- Je leert nog eens hoe je APA moet verwijzen in de tekst. 
- Je kijkt nog eens naar je eigen schrijfplan(nen).

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn kenmerken van
een uiteenzetting?

Slide 3 - Woordweb

Uiteenzetting
Doel  = uitleg geven / verklaring geven 
Hoe werkt het? Hoe is het zo gekomen? Hoe zit het in elkaar?

Volledig objectief = alleen feiten noemen
- De mening van een ander is een feit en mag genoemd worden. Bijvoorbeeld: “Het voelt echt als een veilige school”, aldus de ouders van leerling X. Pas hier wel mee op!






Slide 4 - Tekstslide

Mogelijke structuren
* voor-en-nadelenstructuur
* vroeger-en-nustructuur
* vroeger-nu-toekomststructuur
* probleem-en-oplossingstructuur
* verschijnsel-en-verklaringstructuur
* verschijnsel-en-besprekingstructuur

Slide 5 - Tekstslide

Titel
Titel 
- Pakkend
- Zonder punt erachter 
- Mag een vraag zijn

Slide 6 - Tekstslide

Inleiding
- Onderwerp aankaarten
- Centrale vraag stellen (Hoe?), probleem beschrijven of verschijnsel noemen.
- Maak duidelijk welke structuur de lezer kan verwachten.

Slide 7 - Tekstslide

Opbouw uiteenzetting

Slide 8 - Tekstslide

Middenstuk
- Alle belangrijkste informatie (Zakelijk en feitelijk - pas op met bijvoeglijke naamwoorden)
- Beantwoording centrale vraag.
- Elke alinea een ander deelonderwerp. Er zijn twee, drie of vier alinea's, elk met KUV (kernzin - uitleg - voorbeelden) 
- Signaalwoorden.
- Witregels en tussenkopjes.

Slide 9 - Tekstslide

Slot
- Start met signaalwoord voor samenvatting (kortom, al met al)
- Vat belangrijkste informatie kort samen in nét iets andere woorden. 
- Geen nieuwe informatie!
- Pakkende slotzin. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn kenmerken van
een beschouwing?

Slide 11 - Woordweb

Beschouwing
Doel  = Aan het denken zetten / zelf een mening vormen
Onderwerp van verschillende kanten belichten, zonder conclusie te trekken. 

Grotendeels objectief = eigen mening mag, overtuigen niet.
Taalgebruik met 'slag om de arm', zoals mogelijk en zou kunnen. Vermijd woorden als moeten. 






Slide 12 - Tekstslide

Mogelijke structuren
* voor-en-nadelenstructuur
* vroeger-en-nustructuur
* vroeger-nu-toekomststructuur
* probleem-en-oplossingstructuur
* verschijnsel-en-verklaringstructuur
* verschijnsel-en-besprekingstructuur

Slide 13 - Tekstslide

Opbouw beschouwing

Slide 14 - Tekstslide

Titel
Titel 
- Pakkend
- Zonder punt erachter 
- Mag een vraag zijn

Slide 15 - Tekstslide

Inleiding
- Onderwerp aankaarten
- Centrale vraag te stellen (Wat?)
- Maak duidelijk welke structuur de lezer kan verwachten

Slide 16 - Tekstslide

Middenstuk
- Alle belangrijkste informatie. (voor- en nadelen / voor- en tegenstanders / mogelijke oplossingen)
- Beantwoording centrale vraag.
- Elke alinea een ander deelonderwerp. Er zijn twee, drie of vier alinea's elk met KUV.
- Signaalwoorden.
- Witregels en tussenkopjes.

Slide 17 - Tekstslide

Slot
- Start met signaalwoord voor samenvatting (kortom, al met al)
- Vat belangrijkste informatie kort samen in nét iets andere woorden. 
- Geen nieuwe informatie!
- Geen conclusie of advies, wel een overweging
- Pakkende slotzin. 

Slide 18 - Tekstslide

Wat zijn kenmerken van
een betoog?

Slide 19 - Woordweb

Betoog
Doel  = overtuigen (en eventueel activeren)
Lezer moet mening overnemen

Subjectief = eigen mening staat voorop
Je mag nu juist wél woorden als moeten gebruiken. Inspelen op emotie mag ook.







Slide 20 - Tekstslide

Mogelijke structuren
* bewering-en-argumentstructuur (sowieso!)

Als substructuur kan 
* probleem-en-oplossingstructuur
* verschijnsel-en-verklaringstructuur
* voor- en nadelenstructuur

Slide 21 - Tekstslide

Opbouw betoog

Slide 22 - Tekstslide

Titel
Titel 
- Pakkend
- Zonder punt erachter 
- Mag geen vraag zijn

Slide 23 - Tekstslide

Inleiding
- Onderwerp duidelijk maken
- Inleiding eindigt altijd met de stelling/het standpunt (jouw mening). Wees duidelijk, dus ongenuanceerd zijn mag.

Slide 24 - Tekstslide

Middenstuk
- Heeft drie alinea's! 
- Eerste alinea = argument 1 met uitleg en voorbeelden
- Tweede alinea = argument 2 met uitleg en voorbeelden
- Derde alinea = tegenargument (van iemand anders!) met uitleg en voorbeelden en daarna een weerlegging van dat argument met uitleg en voorbeelden. 
- Signaalwoorden van opsomming
- Witregels en tussenkopjes.

Slide 25 - Tekstslide

Slot
- Start met signaalwoord voor samenvatting (kortom, al met al)
- Vat argumenten en weerlegging tegenargument kort samen in nét iets andere woorden. 
- Conclusie = herhaling van het standpunt
- Geen nieuwe informatie!
- - Pakkende slotzin. 

Slide 26 - Tekstslide

En dit geldt voor alle teksten...
- Foutloos geschreven
- Met bronverwijzing(en): 
Bij citaten (letterlijk) zet je achter het citaat (Merbis, 2025, p.13)
Bij parafraseren (in eigen woorden) zet je achter dat tekstdeel (Merbis, 2025)

Je moet vooral parafraseren. Een enkel citaat mag. 


Slide 27 - Tekstslide

Even oefenen
Je krijgt een aantal tekstfragmenten te zien. 
Daarna volgen telkens twee vragen: 
1. Welke tekstsoort
2. Inleiding, middenstuk of slot?

Slide 28 - Tekstslide

Lees onderstaand tekstfragement
Er zijn echter ook nadelen te bedenken aan het hebben van een hond, kat of konijn in huis. Ten eerste kan een huisdier veel extra werk opleveren. De beestjes moeten verzorgd, gevoerd en uitgelaten worden en dat kost tijd, soms zelfs veel tijd. Daarnaast verliezen ze nou eenmaal ook haren, knoeien wel eens met hun eten en hebben soms een ‘ongelukje’ en dat kan meer poetswerk betekenen. 

Slide 29 - Tekstslide

Voorgaand tekstfragment was onderdeel van een...
A
Beschouwing
B
Betoog
C
Uiteenzetting

Slide 30 - Quizvraag

Voorgaand tekstfragment was...
A
De inleiding
B
Een alinea uit het middenstuk
C
Het slot

Slide 31 - Quizvraag

Lees onderstaand tekstfragement
Rust, regelmaat en reinheid. Menig mens is in het verleden opgevoed volgens deze ‘drie r-en’. Maar ook voor hond zijn dit ingrediënten voor een lang en gezond leven. Net als mensen hebben zij voldoende slaap, genoeg beweging en de juiste voeding nodig. Maar wat houdt dat in? Hoe zorg je nu goed voor jouw trouwe viervoeter? 

Slide 32 - Tekstslide

Voorgaand tekstfragment was onderdeel van een...
A
Beschouwing
B
Betoog
C
Uiteenzetting

Slide 33 - Quizvraag

Voorgaand tekstfragment was...
A
De inleiding
B
Een alinea uit het middenstuk
C
Het slot

Slide 34 - Quizvraag

Lees onderstaand tekstfragement
Er zijn echter ook veel mensen die beweren dat het hebben van huisdieren bij met name kleine kinderen onverantwoord en gevaarlijk is. Zo zou een hond een kind kunnen bijten of zou een agressieve kat een kinderarmpje flink kunnen openhalen. Maar dit zou ook op straat kunnen gebeuren! Een kind dat opgroeit met een huisdier leert juist hoe het met deze dieren om moet gaan en vooral hoe het de grenzen van deze dieren moet respecteren door de waarschuwingssignalen te herkennen waarmee een hond of kat zijn grenzen aangeeft, waardoor het juist veiliger is. Bovendien leert een kind hiervan ook empathischer met mensen om te gaan. 

Slide 35 - Tekstslide

Voorgaand tekstfragment was onderdeel van een...
A
Beschouwing
B
Betoog
C
Uiteenzetting

Slide 36 - Quizvraag

Voorgaand tekstfragment was...
A
De inleiding
B
Een alinea uit het middenstuk
C
Het slot

Slide 37 - Quizvraag

Lees onderstaand tekstfragement
Kortom, de verzorging van een hond vraagt om de juiste hoeveelheid rust en slaap, om minimaal vier dagelijkse wandelingen en etenswaren met voldoende en gezonde voedingsstoffen. Wie meer wil weten over het hebben en verzorgen van honden, kan online veel informatie vinden of kan terecht bij de plaatselijke dierenwinkel. 

Slide 38 - Tekstslide

Voorgaand tekstfragment was onderdeel van een...
A
Beschouwing
B
Betoog
C
Uiteenzetting

Slide 39 - Quizvraag

Voorgaand tekstfragment was...
A
De inleiding
B
Een alinea uit het middenstuk
C
Het slot

Slide 40 - Quizvraag

(Meestringa, 2016, p.41)

Op deze manier vermeld je de bron van...
A
Een parafrase
B
Een citaat
C
Zowel een parafrase als een citaat

Slide 41 - Quizvraag

Opdracht: schrijf één alinea
Wit = Wat verstaan we onder sporten (uitleg en voorbeelden)
Roze = Voordeel van sporten met uitleg en voorbeelden. Niet overtuigen
Blauw = Nadeel van sporten met uitleg en voorbeelden. Niet overtuigen.
Groen = Argument vóór of tegen sporten (overtuigend) met uitleg en voorbeeld.

Slide 42 - Tekstslide

Schrijf hier je antwoord

Slide 43 - Open vraag

Volgende lesuur
Ga je zelf aan de slag: 
- Kies het schrijfplan waar je nog het meest aan moet aanpassen
- Herschrijf het schrijfplan
- Geef aan een tafelgenoot voor nieuwe feedback


Slide 44 - Tekstslide

Klaar? 
Dan ga je verder met:

- Numo
- Lezen

Slide 45 - Tekstslide