Om het lijdend voorwerp te vinden stel je de vraag:
→ wie/wat + onderwerp + gezegde? 'Zij ziet hem lopen'
Om het meewerkend voorwerp te vinden stel je de vraag:
→ aan/voor wie + onderwerp + gezegde? 'Hij geeft haar een roos'
Kun je er aan of voor voor denken?
Als aan of voor ervoor staat, kun je dit woord dan weglaten?
Is het antwoord op deze vragen 'ja', dan is dit zinsdeel een meewerkend voorwerp.