Uitleg en maken paragraaf 10.4 Goede tijden en slechte tijden
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 10 slides, met tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Programma
Huiswerk paragraaf 10.3
Uitleg en maken paragraaf 10.4 Goede tijden en slechte tijden
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt toelichten welke verschijnselen bij een laagconjunctuur passen en welke bij een hoogconjunctuur
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Slechte tijden
Soms gaat het goed met 'de economie', soms slecht.
'Slecht': weinig vraag naar goederen en diensten => weinig productie (bbp) => weinig inkomen => weinig te besteden.
Laagconjunctuur: de groei van het bbp lager dan gemiddeld
Recessie => bbp krimpt twee kwartalen (wordt lager)
Depressie => de krimp duurt langer dan twee kwartalen
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Goede tijden
Hoogconjunctuur => meer inflatie
Meer vraag naar producten => prijzen stijgen =>
Bestedingsinflatie (inflatie door meer bestedingen)
Meer vraag naar producten => meer productie => meer werknemers nodig => loonkosten stijgen =>
Kosteninflatie (inflatie door hogere kosten voor bedrijven)
Slide 7 - Tekstslide
Goede tijden
Soms gaat het goed met 'de economie', soms slecht.
'Goed': consumentenvertrouwen hoog => veel vraag naar goederen en diensten => veel productie (bbp) => veel werkgelegenheid en inkomen => veel te besteden
Hoogconjunctuur: groei van het bbp hoger dan gemiddeld