Schaarste geld en handel module 1 Hoofdstuk 1 Havo week 38

H-1 1.1 schaarste, geld en handel
 HAVO 4
Module 1 praktische economie
klascode boeken: 913523


1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H-1 1.1 schaarste, geld en handel
 HAVO 4
Module 1 praktische economie
klascode boeken: 913523


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je leert vandaag:
- Wat verschillende soorten behoeften zijn.
- Wat het verband is tussen behoeften, middelen en schaarste.
- Op welke manier mensen in hun behoeften voorzien.
- Hoe middelen op meerdere manieren kunnen worden ingezet.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
Methode doornemen
Afspraken werken met de methode
  • Alles in economie schrift
  • Op tafel boek, schrift, pen rekenmachine
  • Antwoorden beschikbaar
Opgaven genoteerd in werkwijzer zijn minimaal: oefen zelf meer of gebruik methode (on line buiten lessen): toepassen, test jezelf en afsluiting (soort samenvatting eind hoofdstuk
Rekenen bij economie

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De basis is 100%
De prijs van een liter benzine bedraagt in Nederland €1,60 en in Spanje € 1,28.
Bereken hoeveel procent een liter benzine in Nederland duurder is dan in Spanje.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De basis is 100%
De prijs van een liter benzine bedraagt in Nederland €1,60 en in Spanje € 1,28.
Bereken hoeveel procent een liter benzine in Nederland duurder is dan in Spanje.
1,60-1,28 = 0,32/1,28 x 100 = 25%  (woorden als dan, ten opzichte van geven de ‘ 100%’ aan)
B)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De basis is 100%
 De prijs van een liter benzine bedraagt in Nederland €1,60 en in Spanje € 1,28.

Bereken hoeveel procent een liter benzine in Spanje goedkoper is dan in Nederland.
1,60-1,28= 0,32/1,60 = 20%

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

en we hebben gerekend met procenten en procentuele veranderingen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Behoeften
Behoeften: Alles wat je graag wilt hebben of nodig hebt. 

Primaire behoeften: Voeding, kleding en onderdak.

Secundaire behoeften:  Alle behoeften die je leven beter en prettiger maken.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom maak je keuzes?
Middelen: Tijd en geld. Dit is niet oneindig aanwezig.

Je moet dus keuzes maken: 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom maak je keuzes?
Schaarste: als er productiemiddelen moeten worden opgeofferd om het product voort te brengen. 

Schaarste ontstaat doordat we aan de ene kant oneindig veel behoeften hebben. Om goederen te produceren zijn productiemiddelen nodig. Die zijn niet onbeperkt plus alternatief aanwendbaar. 

Slide 19 - Tekstslide

Wat kun je met de boom:
schaduw, uitzicht, tafel maken met stoelen, brandhout, etc
Hoe kun je in je behoeften voorzien?
Consumeren: is het kopen van producten om in je eigen behoeften te kunnen voorzien.
Diensten: zijn activiteiten waarmee in een behoeften kan worden voorzien. Bijv scherm reparatie, kapper, pakketje laten bezorgen.

Goederen: Zijn tastbare producten die je kunt kopen.

Gebruiksgoederen: zijn producten die je meerdere keren kunt gebruiken, zoals een tandenborstel.
Verbruiksgoederen: Kun je maar een keer gebruiken zoals tandpasta.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke keuzes maak je?
Alternatief aanwendbaar: Een bepaald middel gebruikt kan worden om verschillende behoeften te bevredigen. De verschillende manieren waarop je dit middel kan gebruiken noem je de aanwendingsrichting. De alternatieve aanwendbaarheid van een middel is een van de twee eisen om van een schaars middel te spreken.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kern van economie

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten maken
Maken opdrachten H 1.1: 1, 2, 4, 7, 8

Oefen zelf andere opgaven. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen: waar waren we?
Behoeftes oneindig, middelen niet (alternatief aanwendbaar)--> we moeten dus kiezen

en we hebben gerekend met procenten en procentuele veranderingen ( link voor filmpje)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kern van economie

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De kern van economie

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten en Baten
Op welke manier wordt een middel gebruikt = aanwendingsrichting

wat is de beste aanwendingsrichting van een middel
=
met de hoogste nettobaten 
(nettobaten = baten - kosten)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten en Baten
Wat is de beste aanwendingsrichting van een middel?
1. welke mogelijkheden zijn er
2. Welke baten zijn er (inclusief jouw waardering)
3. welke kosten zijn er (incl. waardering voor ongemak)
4. Nettobaten: baten - kosten
5. Gecorrigeerde baten: nettobaten - Opofferingskosten= (gemiste netto baten van het niet gekozen alternatief) 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten en Baten
Wat is de beste aanwendingsrichting van een middel?
1. mogelijkheden: oppassen,concert, netflixen thuis

welke baten per aanwending:
1) oppassen € 30,- (inkomen)
2) concert € 60,- (jouw waarde, geen inkomen)
3) netflixen: € 15 (jouw waarde, geen inkomen)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten en Baten
Wat is de beste aanwendingsrichting van een middel?
1. mogelijkheden: oppassen,concert, netflixen thuis

welke kosten per aanwending:
1) oppassen € 10,- (jouw waardering voor ongemak)
2) concert € 50,- (kosten van het kaartje, geld)
3) netflixen: € 0 (jouw waarde, geen inkomen)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nettobaten
baten (incl waarde) - kosten (incl waarde ongemak) 
baten/waardering
kosten/ongemak
netto baten
oppas
€ 30
€ 10
€20
concert
€ 60
€ 50
€ 10
Netflix
€ 15
€ 0
€ 15

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opofferingskosten
de gemiste nettobaten van het beste, niet gekozen alternatief
baten/waardering
kosten/ongemak
netto baten
opofferingskosten
gecorrigeerde baten
oppas
€ 30
€ 10
€ 20
€ 15
€ 5
concert
€ 60
€ 50
€ 10
€ 20
€ - 10
Netflix
€ 15
€ 0
€ 15
€ 20
€ -5

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 1.2 Budgetlijn
Budget: alle middelen die iemand heeft opgeteld

1) tijd
2) tastbare middelen

Hoe ga je die besteden? --> productcombinaties

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Productcombinaties
1 uur uitslapen plus 2 uur sporten
of belegd broodje plus flesje water

zijn voorbeelden van productcombinatie

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Budgetlijn

Stel broodje kost € 0,75, fles water € 1
Welke combinaties kun je kopen voor je € 6 (je budget)?

bijv. 8 broodjes en geen water of 6 water plus 0 broodjes en allerlei andere combinatie van brood en water

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Budgetlijn tekenen
Budget = (prijs broodje x aantal) + (prijs water x aantal)
tekenen lijn: eerst bepaal je hoeveel je van elk product kunt kopen als je alles aan 1 uitgeeft. Dus eerst € 6 alleen aan broodjes van € 0,75
1) €6 = 0,75b b = 6/0,75 = 8 --> punt op x as aantal broodjes
2)  alleen water 6 = 1w --> 6/1 --> punt op y as aantal waterflesjes


 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Budgetlijn tekenen

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

budget stijgt (naar € 7,50)

Oefenen: teken zelf de budgetlijn voor de volgende situatie

Stel broodje kost € 0,75, fles water € 1
Welke combinaties kun je kopen voor je € 7,50 (je verhoogde budget)?

Tekst

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

budget stijgt (naar € 7,50)
Door een stijging van het budget verschuift de budgetlijn evenwijdig van de oorsprong af.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijs water  stijgt (naar € 2)
Door een stijging van het budget verschuift de budgetlijn evenwijdig van de oorsprong af.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

oefenen
Opgave 2 op bladzijde 16
Opgave 5 blz 16

In economie is aantal dan q
dus q1 hoeveelheid product 1
q 2 hoeveelheid product 2

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

oefenen
Opgave 5 blz 19


Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies