Gouden ei Ceciel

Het Gouden Ei
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het Gouden Ei

Slide 1 - Tekstslide

Het Gouden Ei & Literaire begrippen

Op onderstaande slides staan alle begrippen die in de lessen aan bod zullen komen en die je dus moet kennen en kunnen toepassen op Het Gouden Ei.


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

De auteur: Tim Krabbé
Nederlands schrijver en schaker.
Naast romans schreef hij verschillende boeken over zijn passies: schaken en wielrennen.
Hij schreef 28 boeken, waarvan er 4 zijn verfilmd.
Zijn grootste succes is Het Gouden Ei.
De verfilming, Spoorloos, won in 1988 Het Gouden Kalf voor 
de beste Nederlandse film.
In 1993 verscheen er ook een Amerikaanse remake, The Vanishing.

Slide 4 - Tekstslide

Het Gouden Ei & Literaire begrippen
Realistisch, niet-realistisch, fictie, non-fictie, genres, leeservaring: beoordelingswoorden en argumenten, hoofdpersonen, bijfiguren, ontwikkeling van personages, personages beschrijven en leren kennen, spanning en technieken om spanning op te bouwen, setting: tijd, ruimte, vertelvolgorde, verteltempo, vertelperspectief, verhaalbegin, verhaaleinde, opbouw van verhalen, thema, motieven en moraal



Slide 5 - Tekstslide

Ruimte
Klimaat, weer, land, plaats, binnenruimte en buitenruimte, de dingen die er staan, de kleuren, de geluiden en geuren die beschreven worden.

Slide 6 - Tekstslide

Ruimte
De functionele ruimte: de plaats van de handeling is van groot belang voor het verhaal. De ruimte heeft een functie. Voorbeeld: een horrorverhaal start in de kerkers van een verlaten kasteel, bij volle maan, terwijl het regent en bliksemt.

De decoratieve ruimte: de ruimte heeft geen enkel belang in het verhaal. De ruimte is functieloos en is er enkel ter decoratie. De decoratieve ruimte is beschrijvend voor een verhaal.

De begeleidende ruimte, karakteristieke ruimte of symbolische ruimte: de ruimte ondersteunt de handeling van de personages. Voorbeeld: een prinses huilt omdat de prins moet vertrekken, en buiten stormt het en regent het pijpenstelen.

De contrasterende ruimte: de plaats van handeling staat in contrast met de handeling. Voorbeeld: een prinses huilt omdat de prins moet vertrekken en de zon schijnt buiten.

Slide 7 - Tekstslide

Ruimte
We hebben in het begin van "Het gouden ei" al  ruimtes gezien en besproken.
Weet je ze nog?

Slide 8 - Tekstslide

Vertelperspectief
Welke ken je?

Slide 9 - Tekstslide

Vertelperspectief
Ik-vertelsituatie: een ik persoon vertelt wat er gebeurt en wat hij/zij denkt en voelt. Subjectief en onbetrouwbaar. Alleen van de ik-persoon.

Alwetende verteller: een verteller weet alles van alle personen. Kent toekomst en verleden. Geen verhaalpersonage. Alwetende ik-verteller, wij-verteller en jij-verteller.

Personale verteller: vanuit een verhaalpersonage, maar in de hij/zij vorm. Alleen van deze persoon. Verhulde ik-vorm. Subjectief en onbetrouwbaar.

Meervoudig perspectief: afwisselend, b.v. om het hoofdstuk. Door de ogen van verschillende personages. Hoge betrouwbaarheid.

Slide 10 - Tekstslide

Vertelperspectief
Welk perspectief zien we tot nu toe in Het gouden ei?

Slide 11 - Tekstslide

Tijd
Vertelde tijd en verteltijd
Verteltempo (versnelling en vertraging)
Tijdverdichting en tijdsprongen
Chronologische volgorde

Slide 12 - Tekstslide

Technieken om spanning te creëren
* de aanwezigheid van een geheim of raadsel dat beetje bij beetje wordt onthuld. 
* het verhaal vertragen.
* de personen in enge of gevaarlijke situaties plaatsen. 
* het verhaal in een griezelige of gevaarlijke omgeving laten spelen. (setting) 
* het verhaal op een spannend moment afbreken (cliffhanger).
* een onverwachte wending gebruiken
* het wekken van verwachtingen en het oproepen van vermoedens (foreshadowing)
* het vervolg uitstellen
* de lezer een informatievoorsprong geven.
* informatie voor de lezer verzwijgen.

Slide 13 - Tekstslide

hoofdpersoon en bijpersoon
• Kenmerken van een hoofdpersoon
het verhaal draait om hem/haar
we weten meestal wat hij/zij denkt, voelt, droomt
we leren hem/haar goed kennen
• Kenmerken van een bijpersoon
staat verhaaltechnisch in dienst van de hoofdpersoon
we weten minder van hem, het blijft oppervlakkig
een bijpersoon is soms een helper of een tegenstander

Slide 14 - Tekstslide

een rond en vlak personage
• een round character / een rond personage 
maakt een ontwikkeling door
heeft psychologische diepgang
• een flat character / een vlak personage 
ontwikkelt zich niet
heeft weinig diepgang
• een type
heeft slechts één opvallende eigenschap

Slide 15 - Tekstslide

Let op:
de persoon
het personage

character (Engels) = personage (Nederlands)
personality (Engels) = karakter (Nederlands)

Slide 16 - Tekstslide

Personages beschrijven
Een schrijver kan een personage op verschillende manieren beschrijven, namelijk:
• op een directe manier: de verteller geeft een duidelijke opsomming van uiterlijk en/of innerlijk en/of karaktereigenschappen
• op een indirecte manier: je leert het personage kennen door wat hij/zij doet, denkt en/of zegt
• door analogie: een personage wordt vergeleken met bijv. een dier

Slide 17 - Tekstslide

Thema
Wanneer we verwijzen naar het thema van een boek, hebben we het over een universeel idee, les of boodschap die zich uitstrekt door het hele verhaal. 

Elk boek heeft een thema en vaak zien we hetzelfde thema in veel boeken terug. Het is ook gebruikelijk dat een boek veel thema's heeft.

Voorbeelden: 

Slide 18 - Tekstslide

Motieven
Wanneer een schrijver in het ene boek steeds een bepaald woord laat terugkomen is dat een motief. Motieven zijn terugkerende patronen. 

Abstracte motieven = bijvoorbeeld gevoelens (liefde, haat, eenzaamheid)
Leidmotief = laat je als lezer een bepaalde kant op sturen. Komt in veel boeken terug.
Klassieke motieven = elementen uit de klassieke literatuur (Assepoester/Cinderella)

Slide 19 - Tekstslide

Hoe kunnen we het verhaal koppelen aan de verschillende global contexts?
Identities
Experiences 
Human ingenuity 
Social organization 
Sharing the planet

Slide 20 - Tekstslide

Waarderingstermen/beoordelingswoorden
• aangrijpend - nietszeggend (gevoelservaring)
• mooi - lelijk (esthetische ervaring)
• moreel goed - verwerpelijk (ethische ervaring)
• herkenbaar - ver gezocht (herkenningswaardering)
• interessant - helemaal niet interessant (intellectuele waardering)
• geslaagd opgebouwd - klunzig opgebouwd (structurele waardering)
• véél nieuws biedend - clichématig en banaal (nieuwheidswaardering)

Slide 21 - Tekstslide

Wat zie je voor geks op blz. 37?
Wat gebeurt er op blz. 43/44?


Slide 22 - Tekstslide

Het Gouden Ei & Literaire begrippen
Realistisch, niet-realistisch, fictie, non-fictie, genres, leeservaring: beoordelingswoorden en argumenten, hoofdpersonen, bijfiguren, ontwikkeling van personages, personages beschrijven en leren kennen, spanning en technieken om spanning op te bouwen, setting: tijd, ruimte, vertelvolgorde, verteltempo, vertelperspectief, verhaalbegin, verhaaleinde, opbouw van verhalen, thema, motieven en moraal



Slide 23 - Tekstslide

hoofdstuk 3
1. In Het gouden ei zien we een meervoudig personaal perspectief. Leg uit waarom. 
2. Wat kan de reden zijn voor een dergelijk gebruik van perspectief?
3. Wat is Lemorne voor iemand? Beschrijf zijn uiterlijk en karakter. Wat is er met hem aan de hand?
4. Welke ruimtes zie je in hoofdstuk 3?




Slide 24 - Tekstslide

Noteer 15 belangrijke gebeurtenissen. Denk niet alleen aan Rex en Saskia, maar ook aan Lemorne.
Noteer de gebeurtenissen in chronologische volgorde op een tijdbalk.

Slide 25 - Tekstslide

Wat is volgens jou de meest onwaarschijnlijke gebeurtenis uit Het gouden ei? Leg duidelijk uit waarom je dit vindt: denk je dat de gebeurtenis in het echt niet kan gebeuren? Of zou het wel kunnen gebeuren, maar is de kans dat het ooit gebeurt heel erg klein? Waarom?

Slide 26 - Tekstslide

De film: Spoorloos
Stanley Kubrick watched it three times and told Sluizer that it was “the most horrifying film I’ve ever seen”. Sluizer asked: “even moreso than The Shining?”. Kubrick replied that he thought it was. “The Vanishing was real – The Shining was a ghost film – a huge difference.”

Maak aantekeningen tijdens het kijken: Wat zijn de verschillen tussen het boek en de film?

Slide 27 - Tekstslide

1. Maak een schematisch overzicht van de verschillen tussen het boek en de film. Besteed aandacht aan:
* de personages (komen in boek en film dezelfde personages voor?)
* de gebeurtenissen (komen in boek en film dezelfde gebeurtenissen voor?)
* de vormgeving (vind je de vormgeving passen bij de sfeer van het boek?)
* opvallende andere verschillen

2. Vind je dat in het boek en de film sprake is van hetzelfde verhaal? Of verschilt de film op zoveel (belangrijke) punten dat er eigenlijk een ander verhaal wordt verteld?

3. Wat vond je beter, het boek of de film? Leg duidelijk uit waarom.

Slide 28 - Tekstslide

Presenteer een pagina uit het boek in 5 minuten
Wat gebeurt er op de bladzijde die jij hebt gekozen?
Hoe relateer je dit deel van het verhaal aan de rest van het boek?
Wat is jouw mening over wat er in dit fragment gebeurt? Denk hierbij aan het gedrag van de personages, de gebeurtenissen en het thema wat je in dit deel ziet. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide