A2 - week 5 - herhaling vorige les

Oncologie 
Wat weet je nog van de vorige les? 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Oncologie 
Wat weet je nog van de vorige les? 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Denk aan oefenopdracht 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste kenmerk van een benigne tumor?
A
Het groeit snel en infiltreert omliggende weefsels
B
Het groeit langzaam en blijft binnen een kapsel
C
Het zaait uit naar andere organen via de bloedbaan
D
Het veroorzaakt altijd dodelijke complicaties

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk type weefsel ontstaan gezwellen vaker en waarom?
A
Zenuwweefsel, omdat het zich sneller herstelt
B
Spierweefsel, door de vele celdelingen
C
Klierweefsel, veel celdeling, foutgevoelig.
D
Hartweefsel, omdat het vaak beschadigd raakt.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke naam wordt gegeven aan een maligne tumor dat uitgaat van het epitheel?
A
Sacroom
B
Lipoom
C
Carcinoom
D
Adenoom

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke factoren kunnen leiden tot een verhoogd risico op het ontstaan van kanker?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een carcinoma in situ?
A
Een goedaardig gezwel dat nog geen klachten veroorzaakt
B
Een kwaadaardig gezwel dat al is uitgezaaid
C
Een voorstadium van een carcinoom, omliggend weefsel niet geïnfiltreerd
D
Een carcinoom dat zich verspreid heeft via de lymfebanen

Slide 7 - Quizvraag

A. Een goedaardig gezwel dat nog geen klachten veroorzaakt.
B. Een kwaadaardig gezwel dat al is uitgezaaid.
C. Een voorstadium van een carcinoom waarbij het omliggende weefsel nog niet is geïnfiltreerd.
D. Een carcinoom dat zich verspreid heeft via de lymfebanen.
Waar in het lichaam kunnen poliepen voorkomen?
A
Alleen in de huid en slijmvliezen
B
In de darmen, blaas en baarmoederhals
C
In het zenuwweefsel en spierweefsel
D
Alleen in de lymfeklieren

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met het erfelijk materiaal (DNA) van een cel tijdens de celdeling en hoe kan dit leiden tot het ontstaan van een tumor?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm van uitzaaiing vindt plaats via de lymfevaten?
A
Hematogene metastasering
B
Lymfogene metastasering
C
Infiltratie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een palliatieve behandeling?
A
Behandeling gericht op genezing van kanker
B
Behandeling die wordt uitgevoerd voor een operatie
C
Behandeling die de klachten vermindert bij een ongeneeslijke ziekte
D
Behandeling met medicijnen die de celdeling van tumorcellen remt.

Slide 11 - Quizvraag

A) Behandeling gericht op genezing van kanker.
B) Behandeling die wordt uitgevoerd voor de operatie.
C) Behandeling die de klachten vermindert bij een ongeneeslijke ziekte.
D) Behandeling met medicijnen die de celdeling van tumorcellen remt.
Maligne 
Benigne

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er tijdens hematogene metastasering?
A
De tumorcellen verspreiden zich via de lymfevaten
B
De tumorcellen verspreiden zich via de bloedbaan naar andere organen.
C
De tumorcellen dringen door in omliggende weefsels en organen.
D
De tumorcellen verspreiden zich via een biopsie naar andere weefsels.

Slide 13 - Quizvraag

A) De tumorcellen verspreiden zich via de lymfevaten.
B) De tumorcellen verspreiden zich via de bloedbaan naar andere organen.
C) De tumorcellen dringen door in omliggende weefsels en organen.
D) De tumorcellen verspreiden zich via een biopsie naar andere weefsels.
Wat is het doel van adjuvante behandeling bij kanker?
A
Genezing van de tumor.
B
Behandeling vóór de operatie om de tumor te verkleinen.
C
Behandeling na de operatie om mogelijke niet-waarneembare uitzaaiingen te bestrijden.
D
Palliatieve behandeling om klachten te verminderen.

Slide 14 - Quizvraag

A) Genezing van de tumor.
B) Behandeling vóór de operatie om de tumor te verkleinen.
C) Behandeling na de operatie om mogelijke niet-waarneembare uitzaaiingen te bestrijden.
D) Palliatieve behandeling om klachten te verminderen.

adjuvante behandeling:
een toegevoegde behandeling die wordt uitgevoerd na een curatieve behandeling, bijvoorbeeld chemotherapie na een operatie tegen mogelijke niet-waarneembare uitzaaiingen;
Welke methode wordt niet gebruikt om een tumor te lokaliseren?
A
Echografie
B
PET-CT-scan
C
Endoscopie
D
Dialyse

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vonden jullie van deze les, wat kan beter, wat ging goed?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies