3V - Grammatica

2Hd
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

2Hd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3V
Grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 1
Je kent de volgende zindelen: Persoonsvorm, onderwerp, werk- en naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, voorzetselvoorwerp, hoofdzin/bijzin

Je kent de volgende woordsoorten:
- Persoonlijk, bezittelijk, wederkerend, wederkerig, aanwijzend, betrekkelijk, onbepaald, vragend voornaamwoord
- Zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
- Voorzetsel
- Bijwoord
- (on)bepaald hoofd- en rangtelwoord
- Onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden






Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zat het ook al weer?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neem de zinnen over
1. In Nederland is vaak weinig reden om te twijfelen aan de uitslag van de verkiezingen.

2.  Hebben jullie je al opgegeven voor de wiskundeolympiade? 

3. Heb jij je niet vergist in de datum van het feestje?
-----------------------------------------------------------
4. ‘Wat hebben wij elkaar al lang niet gezien!’, zei de Franse premier tegen zijn Finse collega. 

5. Dit weekend is er vast wel wat lekkers in de aanbieding bij die nieuwe vlaaienwinkel.



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Opdrachten

- Online: Cursus 5 (Grammatica) - paragraaf 1, opdracht 1, 2, 4, 5 en 6 (herhaling leerjaar 2 ZD)
- Online: Cursus 5, (Grammatica) - paragraaf 2, opdracht 1 t/m 5  (herhaling leerjaar 2 WS)


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 2
Doel:
- Je kunt beschrijven wat een samentrekking is en deze in een zin herkennen. 
- Je kunt voorbeelden geven van de verschillende niveaus van samentrekkingen. 

Opdrachten:
- Online maken: Cursus 5, paragraaf 3, opdracht 1 t/m 4

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samentrekking
Luister naar de instructie en schrijf je eigen aantekeningen over de volgende begrippen:

- Voorwaartse samentrekking
- Achterwaartse samentrekking
- Woordniveau
- Woordgroepsniveau
- Zins(deel)niveau

Zorg dat je er ook een voorbeeld bij noteert. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een samentrekking?
A
Herhaalde woorddelen/woorden/zinsdelen weglaten
B
Twee woorden of uitdrukkingen die je door elkaar gooit
C
Een bijzin waarbij het niet duidelijk is wie de handeling uitvoert
D
Een hoofdzin die het onderwerp bevat van de bijzin

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen samentrekking?
A
huis- tuin- en keukenspullen
B
blauwe en groene schoenen
C
hotel-restaurant
D
kook- en bakboeken

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke samentrekking is goed?
A
Anne maakte de bedden op en daarna het ontbijt klaar.
B
Jan spaart voor motorrijles en Anne voor rijles.
C
Het huiswerk was niet moeilijk en heb ik onder de les al af.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke samentrekking is foutief?
A
Premier Rutte heeft President Macron bezocht en een hand gegeven.
B
De heimweewinkel voorziet in een behoefte en heeft daar zijn winstmodel van gemaakt.
C
Heb je al rondgekeken op de site of zelfs al een keuze gemaakt?

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Formuleren (samentrekking)

Welke zin maakt optimaal gebruik van een samentrekking?
A
De jongen heeft zijn vriend gefeliciteerd en de jongen heeft zijn vriend daarna een cadeau gegeven.
B
De jongen heeft zijn vriend gefeliciteerd en hem daarna een cadeau gegeven.
C
De jongen heeft zijn vriend gefeliciteerd en daarna een cadeau gegeven.
D
De jongen heeft zijn vriend gefeliciteerd en zijn vriend daarna een cadeau gegeven.

Slide 13 - Quizvraag

De jongen heeft zijn vriend gefeliciteerd en hem/de jongen daarna een cadeau gegeven. (lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp) 
Formuleren (samentrekking)

Welke zin maakt optimaal gebruik van een samentrekking?
A
Nick gaat koffie inschenken en rond met de koekjes.
B
Nick gaat koffie inschenken en Nick rond met de koekjes.
C
Nick gaat koffie inschenken en gaan rond met de koekjes.
D
Nick gaat koffie inschenken en gaat rond met de koekjes

Slide 14 - Quizvraag

Nick gaat koffie inschenken en Robbert gaat rond met de koekjes. reden: niet dezelfde betekenis (gaan / rondgaan met) 
Les 3
Doel:
- Je kunt beschrijven welke verwijswoorden er zijn en deze uit een zin halen. 
- Je kunt de juiste verwijswoorden in een zin gebruiken. 
- Je kunt uitleggen wat een antecedent is. 

Opdrachten:
- Online maken: Cursus 5, paragraaf 5, opdracht 1 t/m 6
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Dit is kunst in haar mooiste vorm.

Bekijk het filmpje en schrijf voor jezelf een 
aantekening, waaruit blijkt hoe je op een 
correctie manier verwijst naar woorden. 

Let op: VERWIJSWOORDEN ZIJN GEEN
WOORDSOORTEN -> functie


https://create.kahoot.it/share/verwijswoorden-3v/478abc42-b48f-4fba-8ff2-58f66841fbd4

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 4
Doel:
- Je kunt uitleggen wat een beknopte bijzin is.
- Je kunt benoemen voor welk zinsdeel de beknopte bijzin wordt ingezet. 

Opdrachten:
- Online maken: Cursus 7, paragraaf 5, opdracht 1 t/m 5

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beknopte bijzin
Kenmerken:

1. Staat op de plaats van een normale bijzin, maar mist een onderwerp en persoonsvorm.

2. In plaats van een pv staat er een voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord of 'te' + infinitief.

3. Ze zijn een zinsdeel van de hoofdzin. 

4. Je kunt ze vervangen door 1 woord. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kijk naar deze voorbeelden...
1a. Terwijl ze op de bank zaten, keken Martin en Suus naar een film.
1b. Zittend op de bank, keken Martin en Suus naar een film. 

2a. Nadat hij door een bij was gestoken, maakte de kat rare sprongen door de tuin. 
2b. Gestoken door een bij, maakte de kat rare sprongen door de tuin. 

3a. Lynn en Britt beloofden dat ze hun broertje zouden helpen. 
3b. Lynn en Britt beloofden hun broertje te helpen. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les ?
Doel:
- Je kunt beschrijven wat een tussenwerpsel is en deze in een zin herkennen. 

Opdrachten:
- Online maken: Cursus 5, paragraaf 4, opdracht 1 t/m 4

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekening - Wederkerend / wederkerig
Neem onderstaand schema over en vul deze tijdens het bekijken van het filmpje in. 
In beide gevallen komt het onderwerp later in de zin weer terug. 




Uitleg
Voorbeelden
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekening - Voornaamwoorden
Neem onderstaand schema over en vul deze tijdens het bekijken van het filmpje in. 




Uitleg
Voorbeelden
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekening - Telwoorden
Neem onderstaand schema over.






Een telwoord geeft altijd een hoeveelheid, volgorde of plaats in een reeks aan. 




Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
Met een voegwoord worden 2 of meer zinnen (hoofd- en/of bijzinnen) aan elkaar geplakt. De samengestelde zin bevat daarna 2 persoonsvormen. 

Nevenschikkende voegwoord:
Voegwoord dat ervoor zorgt dat er 2 hoofdzinnen worden gecombineerd. 
Ik heb morgen een afspraak bij de tandarts en ik moet morgen om 20 uur trainen. 

Onderschikkend voegwoord:
Voegwoord dat ervoor zorgt dat er een hoofd- en een bijzin wordt gecombineerd. 
Omdat ik morgen om 20 uur moet trainen, maak ik daarvoor alvast mijn huiswerk. 




Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies