Woorden en Spelling Hoofdstuk 1

Toets Woorden en Spelling
Voor deze toets moet je kennen, weten, kunnen:
- 1.5 woordenlijst
- 1.5 voorvoegsels (in-, her-, on-)
- 1.8 pv in tegenwoordige tijd
- 1.8 punt, vraagteken, komma, uitroepteken
- 1.8 dubbele punt en aanhalingstekens
- 1.8 dicteewoorden

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets Woorden en Spelling
Voor deze toets moet je kennen, weten, kunnen:
- 1.5 woordenlijst
- 1.5 voorvoegsels (in-, her-, on-)
- 1.8 pv in tegenwoordige tijd
- 1.8 punt, vraagteken, komma, uitroepteken
- 1.8 dubbele punt en aanhalingstekens
- 1.8 dicteewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Bedenk met alle drie de voorvoegsels een woord. Typ erachter wat het woord betekent.

Slide 2 - Open vraag

Bij welk woord is in- een voorvoegsel?
A
internaat
B
internet
C
inhumaan
D
interessant

Slide 3 - Quizvraag

over de hele wereld hetzelfde
op elkaar kunnen reageren
vertellen dat je iets slechts hebt gedaan
tijdelijk
langs iemand of iets gaan
klein en onbelangrijk
terugtrekken, terugdeinzen
volgens de manier waarop iets is georganiseerd
voorlopig
opbiechten

interactief
universeel
systematisch
gering
achteruitwijken
passeren

Slide 4 - Sleepvraag

Waar of niet waar:
Een persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Waar of niet waar: Een werkwoord is altijd een persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Noteer alle werkwoorden uit de zin:
"Ik heb geprobeerd een salto te maken."

Slide 7 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm van de zin:
"Ik heb geprobeerd een salto te maken."
Hoe heb je die gevonden?

Slide 8 - Open vraag

Pak pen en papier. 
Schrijf de juiste vorm van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:

1a. Ik (maken) mij zorgen om Manon
1b. Ik (vinden) het gek dat zij niks heeft gezegd.
2a.Jij (maken) je nergens zorgen over, volgens mij.
2b. Jij (vind) vind het blijkbaar niet gek dat ze niks gezegd heeft.
3a. (maken) jij je ooit wel eens zorgen?
3b. (vinden) jij dat dan niet gek?
 

Slide 9 - Tekstslide

Directe rede
Maak van de cartoon een zin in de directe rede. Begin met:
De werkgever zegt



Slide 10 - Tekstslide

Indirecte rede
Wat betekent indirect? (Denk aan de voorvoegsels). 
Maak van de cartoon een zin in de indirecte rede. Begin met:
De werkgever zegt tegen de sollicitant dat hij

Slide 11 - Tekstslide

Kijk naar de twee zinnen die je hebt geschreven.
Wat is nu het verschil tussen een zin in de directe rede en een zin in de indirecte rede?

Slide 12 - Tekstslide