Schrijf een brief over jezelf. Vertel iets over je thuissituatie, je vrienden, je hobby's, je lievelingsmuziek, je favo tv-serie of youtube kanaal, en eventueel iets anders dat je kwijt wilt.
Let op: ...
timer
9:00
Slide 3 - Tekstslide
Oefening leestekens
Slide 4 - Tekstslide
Punt .
Een punt zet je aan het eind van een zin.
Gebruik je bij afkortingen: etc. – enz. – P.J. Pietersen.
Niet alle afkortingen schrijf je met punten: CDA, NEC, EEG, VARA.
Slide 5 - Tekstslide
Komma ,
Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint. Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de ‘operatie’ goed doorstaan.
Slide 6 - Tekstslide
Komma ,
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma. Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.
Delen van opsommingen zet je tussen komma’s. Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een cd.
Slide 7 - Tekstslide
Puntkomma ;
Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen door een punt. Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.
Slide 8 - Tekstslide
Dubbele punt :
Een dubbele punt staat voor een opsomming. De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.
Een dubbele punt staat voor een verklaring. Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.
Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen. Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’
Slide 9 - Tekstslide
Aanhalingstekens ' '
Aanhalingstekens gebruik je als je citeert. Als het aan mij ligt,’ zei Bush,’ krijgt hij een eerlijk proces.’
Als je een andere dan normale betekenis gebruikt. Hij had daar tijdens de oorlog een ‘prettige’ tijd.
Slide 10 - Tekstslide
Uitroepteken !
Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken. Hou daar mee op! Geweldig!
Slide 11 - Tekstslide
Vraagteken ?
Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag. Was jij de eerste die de berg beklom? De leraar vroeg: ‘Was jij de eerste?’
Geen vraagteken: Hij vroeg me of ik de eerste was.