K3, K4, K13: herhalen

K3
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

K3

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een hypothese?
A
De onderzoeksvraag
B
Een mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag
C
Het resultaat van een onderzoek
D
Het werkplan van een onderzoek

Slide 2 - Quizvraag

Maak een werkplan bij de volgende onderzoeksvraag:
welke invloed heeft het spelen van muziek op de groeisnelheid van planten?

Slide 3 - Open vraag

K3
Werkplan:
- testgroep
- controlegroep

- minstens 50 organismen
- groepen verschillen op maar 1 onderdeel
- na bepaalde tijd ga je vergelijken


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Soort
Aantal individuen
Pissebed
12
Duizendpoot
8
Mier
20
Loopkever
10
Miljoenpoot
8
Maak de staafdiagram af met de blokjes.
Kijk goed naar de aantallen, er zijn verschillende blokjes.

Slide 6 - Sleepvraag

LET OP!
Op toets krijg je punten voor benoemen van de assen!

Slide 7 - Tekstslide

27 van de 49 broodjes scoorden slecht.
Wat is het percentage?
A
27 : 49
B
27 : 49 x 100
C
49 : 27
D
49 : 27 x 100

Slide 8 - Quizvraag

Percentage berekenen

27 van de 49 
broodjes scoorden 
matig tot slecht

Slide 9 - Tekstslide

Percentage berekenen

27 van de 49 
broodjes scoorden 
matig tot slecht

Slide 10 - Tekstslide

K4

Slide 11 - Tekstslide

Orgaan
Organisme
Orgaanstelsel
Weefsel

Slide 12 - Sleepvraag

Organismen bestaan uit cellen

Slide 13 - Tekstslide

Wie heeft er GEEN celwand?
A
Bacterie
B
Schimmel
C
Plant
D
Dier

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de vacuole?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 15 - Quizvraag

Vacuole
A
blaasje in plantaardige cellen dat gevuld is met vocht: Geeft stevigheid/vorm
B
Het is een cel
C
Het is cytoplasma
D
het is een onderdeel van de celwand van een plantaardige cel

Slide 16 - Quizvraag

K4

Cellen bestaan uit organellen

Slide 17 - Tekstslide

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Ademhalen
B
Slapen
C
Groeien
D
Voortplanten

Slide 18 - Quizvraag

6 levenskenmerken
Organismen hebben 6 levenskenmerken:


Slide 19 - Tekstslide

K13

Slide 20 - Tekstslide


Waar liggen je genen?
A
op je chromosomen
B
los in de celkern

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Celmembraan
Cytoplasma
Celkern met chromosomen

Slide 23 - Sleepvraag

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen

Slide 24 - Sleepvraag

Chromosoom/ gen/ DNA

Slide 25 - Tekstslide

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het genotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent het woord recessief?
A
een eigenschap die alleen tot uiting komt zonder dominant allel
B
een eigenschap die altijd tot uiting komt

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Deze chromosomen zijn van een:
A
Man
B
Vrouw

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 31 - Quizvraag


Waar liggen je genen?
A
in al je lichaamscellen
B
alleen in je geslachtscellen

Slide 32 - Quizvraag

Cellen kunnen zich op 2 manieren delen: via mitose of meiose. Welke celdeling hoort bij welke cellen?
MITOSE
MEIOSE
HUIDCELLEN
ZAADCELLEN
BLOEDCELLEN
SPIERCELLEN
EICELLEN
BOTCELLEN

Slide 33 - Sleepvraag

Mitose
Meiose
Gewone celdeling
Zelfde aantal chromosomen
Helft van de chromosomen
Lichaamscellen
Geslachtscellen

Slide 34 - Sleepvraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

23 chromosomen
23 chromosomen
46 chromosomen
46 chromosomen

Slide 37 - Sleepvraag

Je kruist twee koeien met elkaar. De zwarte vachtkleur is dominant en wordt aangeven met een R. De bruine vachtkleur is recessief en wordt aan geven met een r. Het genotype van de moeder is Rr en van de vader rr.
Maken een kruisingsschema  
R
r
r
r
R
r
r
r
r
r
r
R

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Peter is heterozygoot voor het FH-gen. Hana heeft de ziekte niet en is
homozygoot recessief.
Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hana de ziekte FH krijgt?

Peter is heterozygoot, dus Aa
Hanna is homozygoot recessief, dus aa
Een kruisingsschema ziet er dan zo uit:

Sleep het goede antwoord hier naartoe
0%
100%
75%
50%
25%

Slide 41 - Sleepvraag


Wat veroorzaakt geen mutaties?
A
Ze kunnen spontaan ontstaan.
B
Mutagene stoffen (asbest, sigarettenrook)
C
Mutagene straling (UV straling, röntgenstraling)
D
Geslachtelijke voortplanting.

Slide 42 - Quizvraag

Mutatie
Mutatie: verandering in het DNA
- kan positief zijn: konijnen met bruine vacht zijn beter aangepast aan omgeving
- kan negatief zijn: kankercellen ontstaan door mutaties

Slide 43 - Tekstslide

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel
D
Geen van beiden

Slide 44 - Quizvraag

Wat is natuurlijke selectie?
A
De best aangepaste diersoort zal overleven en nakomelingen krijgen.
B
De geleidelijke ontwikkeling van diersoorten op aarde.
C
Het reconstrueren van organismen aan de hand van fossiele resten.
D
Het onderzoek naar de overeenkomsten in erfelijke eigenschappen.

Slide 45 - Quizvraag

Evolutie
1. Er is variatie (door mutatie)
2. natuurlijke selectie: de best aangepaste organismen krijgen de meeste nakomelingen
3. eigenschappen zijn doorgegeven, er kan een nieuwe soort ontstaan

Slide 46 - Tekstslide

Kunstmatige selectie gebeurt door de mens.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 47 - Quizvraag

Nieuwe rassen kunnen ontstaan door natuurlijke selectie of door kunstmatige selectie.
Wat is een voorbeeld van kunstmatige selectie?

A
Kleurintensiteit van de bloem van een roos
B
Variatie in vleugelkleur bij vlinders
C
Poolvossen zijn wit
D
Verschillende huidskleuren bij mensen

Slide 48 - Quizvraag

Selectie
natuurlijke selectie: de natuur 'selecteert' 
de best aangepaste organismen krijgen de meeste nakomelingen

kunstmatige selectie: als de mens selecteert (dieren fokken of planten veredelen)

Slide 49 - Tekstslide