Les 07 - Persoonsvorm en onderwerp

Persoonsvorm en onderwerp
Redekundig ontleden
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm en onderwerp
Redekundig ontleden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de kenmerken en functie van onderwerp en persoonsvorm in de zin zijn; 
- hoe je het onderwerp en de persoonsvorm in de zin kan herkennen. 

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
We lopen even door het huiswerk op pagina 86 heen. 

Slide 3 - Tekstslide

Redekundig ontleden
De vorige weken zijn we bezig geweest met taalkundig ontleden. Hierbij hebben we elk woord van de zin van een label voorzien. 

We gaan nu verder met redekundig ontleden; hierbij verdelen we de zin in zinsdelen die alle een bepaalde functie in de zin hebben. 

We kijken dus niet meer naar lidwoord, zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat hoort bij het onderwerp. Daarom past het zich altijd aan aan het onderwerp. 

ik loop
jij loopt
wij lopen

Slide 5 - Tekstslide

Tegenwoordige of verleden tijd
Als een handeling op dit moment bezig is of in de toekomst moet gebeuren, staat de persoonsvorm in de tegenwoordig  tijd. 

Is de handeling al afgerond, dan staat de persoonsvorm in de verleden tijd. 

Ik loop      Ik liep

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoud of meervoud
We hebben gezien dat de persoonsvorm zich aanpast aan het onderwerp. Dat betekent dat als het onderwerp in het meervoud staat, dit voor de persoonsvorm ook geldt. Dit noemen we congruentie. 

Slide 7 - Tekstslide

Het ontleden van zinnen
De persoonsvorm kan je goed helpen bij het bepalen wat de zinsdelen zijn. 

Elke zo groot mogelijke groep woorden die je vóór de persoonsvorm zou kunnen plaatsen, is een zinsdeel. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden. 
- Verander de zin van tijd; het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm;
- Verander het onderwerp van getal; het werkwoord dat 'mee verandert' is de persoonsvorm; 
- Maak van de woorden in de zin een vraag die met 'ja' of 'nee' te beantwoorden valt. De persoonsvorm komt vooraan te staan. 

Slide 9 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp is de persoons of het ding dat de belangrijkste handeling in de zin uitvoert. Het onderwerp staat meestal vooraan in de zin en congrueert altijd met de persoonsvorm.

Het onderwerp kan een enkel woord zijn, maar ook een woordgroep. 

In zinnen die in de gebiedende wijs staan is er geen onderwerp. 

Slide 10 - Tekstslide

Hoe vinden we het onderwerp?
Er zijn grofweg twee manieren om het onderwerp te vinden: 

- Stel jezelf de vraag: Wie/wat + peroonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de zin. 

- Zet de persoonsvorm in een ander getal
(van enkelvoud naar meervoud of andersom) 
Het zinsdeel dat in dit geval mee moet veranderen, is het onderwerp. 

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Ga nu aan het werk met opdracht 1 tot en met 7 op pagina 98 en 99 van je boek. 

Slide 12 - Tekstslide