Energie

Energie
Leerdoelen:
* Energie-omzetting van verschillende apparaten kennen.
* Energiebronnen kennen.
* Rendement kunnen berekenen.
* Zwaarte- en elektrische energie kunnen berekenen.
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Energie
Leerdoelen:
* Energie-omzetting van verschillende apparaten kennen.
* Energiebronnen kennen.
* Rendement kunnen berekenen.
* Zwaarte- en elektrische energie kunnen berekenen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wat voor een reactie is verbranding?
A
natuurkundige reactie
B
biologische reactie
C
chemische reactie
D
omkeerbare reactie

Slide 3 - Quizvraag

Welke energievorm zit er in een brandstof?
A
elektrische energie
B
chemische energie
C
warmte
D
bewegingsenergie

Slide 4 - Quizvraag

Welke energievorm zit er in voedsel?
A
chemische energie
B
bewegingsenergie
C
stralingsenergie
D
elektrische energie

Slide 5 - Quizvraag

Welke energie-omzetting vindt er plaats in een dynamo?
A
chemische energie -> licht
B
bewegingsenergie -> chemische energie
C
chemische energie -> bewegingsenergie
D
bewegingsenergie -> elektrische energie

Slide 6 - Quizvraag

Wat is rendement?
A
Nuttige gebruikte energie bij energie-omzetting.
B
Verloren energie bij een energie-omzetting.
C
Deel van het energie dat je niet gebruikt.
D
Totale energie wat wordt opgenomen in een apparaat.

Slide 7 - Quizvraag

Ein (Etotaal) is in bovenstaand voorbeeld de elektrische energie.
De Euit (ook wel Enuttig) is het licht.
De 'rest' is hierboven (en vaak altijd) warmte(verlies).
η=EinEuit=EtotaalEnuttig

Slide 8 - Tekstslide

Rendement


Wanneer je moet rekenen
met rendement,
maak dan altijd een schetsje.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Bij de verbranding van een bepaalde hoeveelheid benzine, komt in een automotor 500 kJ aan warmte vrij. Hiermee kan 200 kJ bewegingsenergie worden gemaakt. Wat is rendement van deze auto?
A
500 / 200 -> 2,5 %
B
200 / 500 -> 0,40 %
C
500 / 200 -> 25%
D
200 / 500 -> 40%

Slide 11 - Quizvraag

Een gloeilamp levert 20J aan warmte. Het rendement is 30%. Hoeveel energie wordt verbruikt?
A
20 x 0,30 --> 6,0 J
B
20 / 0,30 --> 67 J
C
20 x 0,70 --> 14 J
D
20 / 0,70 --> 29 J

Slide 12 - Quizvraag

Een elektromotor verbruikt 200 J elektrische energie. Hiervan wordt 35,0 % nuttig gebruikt. Hoeveel warmte wordt er ontwikkeld?
A
200 x 0,350 --> 70,0 J
B
200 x 0,650 --> 130 J
C
200 / 0,35 --> 571 J
D
200 / 0,65 --> 307 J

Slide 13 - Quizvraag

Welke energievorm zit er in de zon?
A
chemische energie
B
stralingsenergie
C
elektrische energie
D
bewegingsenergie

Slide 14 - Quizvraag

Welk van de onderstaande energiebronnen is duurzaam?
A
benzine
B
aardgas
C
steenkool
D
zon

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de grootste nadeel van het verbranden van fossiele brandstoffen.
A
broeikaseffect
B
aardbevingen
C
tsunami
D
orkanen

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Video

Zwaarte energie

Ez = m · g · h

Ez = zwaarte energie in Joule (J)

m = massa in kilogram (kg)

g geeft aan hoe hard er aan elke kg wordt getrokken
op aarde is dit afgerond 10 N/kg (in NL 9,81 N/kg)

h = hoogte in meter (m)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Oefen vraag

Een schooltas met een massa van 3,5 kg wordt anderhalve meter opgetild. Bereken hoeveel zwaarte energie deze schooltas heeft gekregen.


Probeer hem zelfstandig te maken. Je hebt 2 minuten de tijd.

timer
2:00

Slide 20 - Tekstslide

Oplossing
Geg  m = 3,5 kg
g = 10 N/kg
h = 1,5 m

Gevr: Ez

Opl:
Ez=mgh
Ez=3.5101.5
Ez=52,5J

Slide 21 - Tekstslide

Met Ez = m x g x h bereken je.....
A
de zwaartekracht
B
de zwaarte energie
C
de hoogte
D
de massa

Slide 22 - Quizvraag

5 liter water valt van een hoogte van 7 meter naar beneden. Bereken de zwaarte-energie
A
350 joule
B
3500 joule
C
35 watt
D
350 watt

Slide 23 - Quizvraag

De formule voor zwaarte energie is:
A
Ez = P x t
B
Ez = m x g
C
Ez = U x I
D
Ez = m x g x h

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Ez = m x g x h
wat betekenen de symbolen m, g en h
A
m= massa in kg g = 10 n/kg h = hoeveelheid water
B
m= mega g = grootte van het object h = hoogte in meters
C
m= massa g = 10 n/kg h = hoogte in meters
D
m= monsterkracht g = gewicht h = hoeveelheid water

Slide 26 - Quizvraag

Bereken de zwaarte-energie van een bal die 2 kg weegt en van 5 meter naar de grond wordt gegooid.
A
10 J
B
100 J
C
1000 J
D
50 J

Slide 27 - Quizvraag

Als de bal op de grond komt, wordt de zwaarte-energie omgezet in:.....
A
chemische energie
B
bewegingsenergie
C
elektrische energie
D
warmte

Slide 28 - Quizvraag

Welke formule kun je gebruiken om elektrische energie te berekenen?
A
E= U x I x t
B
E = U x t
C
E = P x U
D
E = U x I

Slide 29 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
In een dynamo wordt .......... energie omgezet in elektrische energie!
A
chemische
B
bewegings
C
elektrische

Slide 30 - Quizvraag

Fossiele energie is chemische energie, maar wat is geen fossiele energie in dit rijtje?
A
Aardgas
B
Biogas
C
Aardolie
D
Steenkool

Slide 31 - Quizvraag

De eenheid van energie is
A
Joule
B
Watt
C
Kilogram
D
Liter

Slide 32 - Quizvraag

Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Vermogen

Slide 33 - Quizvraag

een zonnecollector....
een zonnepaneel....
vul de ... in
A
een zonnecollector collecteert een zonnepaneel zit in een jurypannel
B
een zonnecollector verwarmt water een zonnepaneel wekt elektriciteit op
C
een zonnecollector wekt stroom op een zonnepaneel verwarmt stroom

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Video

Wat verbranden veel elektriciteitscentrales om stroom te maken?
A
Zonne energie
B
Steenkolen, aardgas en aardolie
C
Benzine en diesel
D
plastic

Slide 36 - Quizvraag

Aardolie, steenkool en aardgas zijn fossiele brandstoffen. Wat is waar over deze brandstoffen?
A
Het zijn grondstoffen die lang, lang geleden zijn ontstaan uit de resten van planten en dieren. Door die stoffen te verbranden kun je energie opwekken.
B
Het zijn grondstoffen die lang, lang geleden zijn ontstaan uit de resten van planten en dieren. Door die stoffen te verbranden komt er meer zuurstof (O2) in de lucht.
C
Het zijn schone energiebronnen die nooit op kunnen raken. Net zoals zonnepanelen of windenergie

Slide 37 - Quizvraag

Welk gas komt vrij bij verbranding van steenkool, aardgas en aardolie?
A
He (Helium)
B
Cl (Chloor)
C
CO2 (koolstofdioxide)

Slide 38 - Quizvraag

CO2 houdt de warmte van de zon rond de aarde vast. Het klimaat verandert als er teveel CO2 in de lucht komt. Wat is niet waar?
A
Er kunnen extreme droogtes komen.
B
Het wordt steeds langer licht op aarde.
C
Er kunnen overstromingen komen.

Slide 39 - Quizvraag

Hieronder staan dingen die allemaal goed zijn voor het klimaat. Wat zijn de allerbeste keuzes?
A
Met zoveel mogelijk mensen in één auto naar school. Minder nieuwe spullen kopen. Minder warm water gebruiken.
B
Op de fiets naar school. Spullen ruilen met vrienden in plaats van nieuw te kopen. Zonnepanelen op het dak van de school.
C
Met zoveel mogelijk mensen in één auto naar school. De computer uitdoen als je weggaat en de koelkast meteen dicht doen.

Slide 40 - Quizvraag